het weer
by Lingling Yang
1. Het sneeuwt.(sneeuwen)
2. de wind
2.1. Het waait.(waaien)
3. de vorst
3.1. Het vriest.(vriezen)
4. de sneeuw
4.1. de sneeuwbui
5. de hagel
5.1. Het hagelt(hagelen).
6. de ijzel
6.1. Het ijzelt.(ijzelen)
7. overige
7.1. het is lekker weer.
7.2. Het is mooi weer.
7.3. Het is slecht weer.
7.4. Het is droog/nat.
7.5. Er zijn opklaringen.
8. de zon
8.1. De zon schijnt.
8.2. Het is zonnig.
9. de regen
9.1. Het regent. (regenen)
9.2. de regenbui/ de bui
10. de wolken
10.1. Het is bewolkt.
11. de mist
11.1. Het mist.(missen)
12. de temperatuur
12.1. Het is koud
12.1.1. Het is min 10 (-10 c)
12.2. Het is warm.
12.2.1. Het is 30 graden.