1. Hongeroproer
1.1. brak uit op 23 februari 1917
1.2. arbeidsters van machinefabrieken demonstreerden in de stad
1.3. eisten brood, hogere lonen en een regering door een Doema
1.4. dagenlang onrustig
1.4.1. tsaar gaf leger opdracht de opstand neer te slaan
1.4.1.1. legerofficieren weigerden
1.4.1.2. Doema ging verzet steunen
2. 19de eeuw
2.1. 80% van 130 miljoen Russen leefde als boer
2.2. einde 19de eeuw begon Rusland te industrialiseren
2.2.1. +- 3 miljoen Russen naar industriegebieden
2.2.1.1. arbeids-leefomstandigheden beroerd
3. Burgeroorlog (1918-1921)
3.1. Veel Russen ('Witten') ook tegen bolsjewieken ('Roden')
4. Rusland
4.1. sinds 1613 bestuurd door tsjaren
4.1.1. tsjaar=keizer
4.1.2. uit de familie Romanov
4.2. Romanovs
4.2.1. regeerden als alleenheerser
4.2.1.1. hun macht kwam van God
4.2.2. breidde grondgebied flink uit
4.2.3. economisch en sociaal gebied stilstand
4.3. huidige Rusland ontstaan uit vorstendom rond Moskou 1500
4.4. adel
4.4.1. regelde samen met tsaar bestuur (hulp van politie/leger)
4.4.2. eigenaar van helft landbouwgrond
4.4.3. eigenaar van bezittingen Russische kerk
4.5. aantal rijke burgers klein, meeste mensen zijn boer
4.6. kloof tussen adel en boeren/burgers
4.7. adel en tsaar gedragen zich naar westerse cultuur
4.8. regelmatig opstanden
5. Karl Marx
5.1. grondlegger socialisme
5.2. zijn ideeën, marxisme
5.3. arbeiders in opstand komen en voor hun rechten vechten
5.3.1. na zo'n revolutie, iedereen gelijk
5.3.2. probleem in Rusland, veel boeren en weinig arbeiders
6. het verzet groeit
6.1. tsaar Nicolaas II stond Doema toe
6.1.1. Doema=volksvertegenwoordiging
6.1.2. had nauwelijks macht
6.1.3. in praktijk bleef tsaar alleen regeren
6.2. tegenstanders naar Siberë
7. partijen
7.1. rond 1850 eerste (geheime) politieke partijen
7.2. zijn tegen macht tsaar en ongelijkheid
8. nieuwe regering ('Voorlopige Regering')
8.1. laat soldaten doorvechten in WO1
8.2. onvrede/armoede blijft
9. Bolsjewieken (Lenin)
9.1. zien kans en beloven volk voedsel, vrede en verdeling grond/kapitaal
9.2. oktober 1917 bezetten bolsjewieken belangrijke gebouwen in Moskou/Sint-Petersburg
9.3. Lenin leider
9.4. na Oktoberrevolutie onrust in parlement
9.4.1. bolsjewieken sluiten/verbieden partijen
9.5. vanaf 1918 CP/Communistische Partij
10. februari 1915
10.1. Russische leger had bijna een te kort aan alles
10.1.1. te weinig geweren, kogels, kanonnen, granaten, kleren, eten en medische verzorging was slecht
10.2. na aantal nederlagen neemt tsaar het opperbevel van het leger over
10.2.1. tsaar had geen militaire ervaring
10.2.2. gevolgen dramatisch
10.2.3. in 12 maanden verloren ze 4 miljoen man
10.2.4. steeds meer boeren opgeroepen, vluchtelingen verstopte de wegen
10.3. tsaar als aanvoerder leger, verantwoordelijk gehouden voor verliezen WO1
11. Lenin (1874-1924)
11.1. past marxisme aan de Russische situatie aan
11.2. bedacht een strak georganiseerde partij
11.2.1. die revolutie zou leiden
11.3. aanhangers=bolsjewieken
11.3.1. geloofden dat deze partij Rusland naar het communisme kon leiden
11.3.1.1. communisme= samenleving waar iedereen gelijk is
12. januari 1905
12.1. schoten paleiswachten op ongewapende burgers
12.2. demonstratie bij Winterpaleis van de tsaar
12.3. 'Bloedige Zondag'
12.4. leidde tot een golf van stakingen, boerenopstanden en muiterijen
13. februarierevolutie
13.1. 2 maart 1917
13.1.1. tsaar Nicolaas II deed afstand van de troon
13.1.1.1. zijn positie was onhoudbaar
13.2. afgevaardigden eisten het vertrek van de tsaar
13.3. februari 1917 voedselrellen stakingen
13.4. parlement benoemt een nieuwe regering
13.4.1. tsaar afgezet
14. de ideologie van Karl Marx
14.1. Marxisme
14.1.1. samenleving is klassenmaatschappij (kapitalisten/proletariërs)
14.1.2. groep proletariërs steeds armer en groter (Verelendung)
14.1.3. ontstaan klassenstrijd/revolutie tussen heersende en uitgebuite bevolking
14.1.4. na klassenstrijd dictatuur van proletariaat en klassenloze samenleving
14.2. Marxisme-Leninisme
14.2.1. revolutie niet spontaan, maar georganiseerd
14.2.2. geen massapartij, maar georganiseerde kleine, centrale partij
14.2.3. koloniën in de wereld ook in opstand tegen overheerser/kapitalisten
15. na revolutie 1905
15.1. kwam er meer inspraak (kiesrecht/parlement)
15.1.1. maar tsaar draait beloftes terug
16. Sovjet-Unie
16.1. 1922, na burgeroorlog stichten bolsjewieken de Sovjet-Unie
16.2. secretaris-generaal van CP is leider van Sovjet-Unie
16.3. Sovjet is raad van arbeiders/boeren
16.4. land wordt eenpartijstaat
16.5. verenigingen worden gelijkgeschakeld
16.6. censuur in media
16.7. jeugd 'moet' lid worden van jeugdorganisatie
16.7.1. Pioniers
16.7.2. Komsomol
16.7.3. wordt geïndortrineerd
16.8. openlijk uitkomen voor geloof ('opium'voor het volk') stond niet in grondwet, dus verboden
16.9. internationalisme in plaats van nationalisme
16.9.1. bestrijden van nationale symbolen: volkslied, helden