leerdoelen efelijkheid

1. voortplanting zonder geslachtcellen

1.1. celdeling

1.1.1. nakomelingen hebben zelfde erfelijke eigenschappen -> klonen

2. geslachtelijke voortplanting

2.1. voortplanting met geslachtscellen

2.1.1. spermacellen en eicellen / stuifmeelkorrels & stampers

2.1.1.1. nakomelingen hebben een mix van erfelijke eigenschappen van hun ouders -> 23 choromosomenparen

2.1.1.1.1. 44 autosomen -> spelen geen rol bij geslacht 2 geslachtschromosomen -> vrouwen XX en mannen XY

3. ongeslachtelijke voortplanting

4. verschillende celdelingen in organismen

4.1. gewone celdeling = mitose na de celdeling hebben de cellen evenveel chromosomen

4.2. reductiedeling / meiose -> na de celdeling hebben de nieuwe cellen de helft van de choromosomen

4.3. reductiedeling / meiose vormen de geslachtscellen

5. dna

5.1. zitten in chromosomen

5.1.1. chromosomen zijn te vinden in alle cellen (behalve in rode bloedcellen)

5.2. erf je van je ouders

5.2.1. heet het genotype

5.2.2. het fenotype is het genotype met de invloed van het milieu dat je genotype kan veranderen

5.3. verschillende genen voor dezelfde eigenschapen

5.3.1. zodra je benoemt welke eigenschap op een gen ligt, heb je het over een allel

5.3.2. dominante / recessieve / co-dominante