Geschiedenis - Industrie in Nederland

Industrie in Nederland

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Geschiedenis - Industrie in Nederland by Mind Map: Geschiedenis - Industrie in Nederland

1. Les 3: Kinderarbeid

1.1. Het hele gezin werkt mee, ook kinderen. Dat heet KINDERARBEID. In de fabrieken werkten men ook snachts. Min 12 uur achter elkaar, 6 dagen per week, alleen op zondag vrij. Het was er gevaarlijk, want iedereen werkte met gevaarlijke machines en stoffen. Kinderen werden daarom ook snel ziek.

1.2. Alleen rijke kinderen gingen naar school, arme kinderen niet.

1.3. In 1874 kwam het KINDERWETJE VAN VAN HOUTEN:

1.3.1. Alleen kinderen die 12 jaar of ouder waren, mochten pas werken in de fabrieken. Jonger niet.

1.3.2. De wet hielp niks. Niemand controleerde de fabrieken of de boeren. En ouders lieten de kinderen ook gewoon werken.

1.4. Na een onderzoek van de regering, kwam er een nieuwe wet, daar stond het volgende in:

1.4.1. Kinderen jonger dan 12 jaar, mogen nooit werken

1.4.2. Kinderen van 12 t/m 16 jaar, mogen niet meer dan 11 uur per dag werken.

1.4.3. Kinderen van 12 t/m 16 jaar mogen niet snachts werken.

1.5. Deze wet werd wel gecontroleerd. Als de bazen zich niet aan de wet hielden, moesten ze voor straf veel geld betalen. Het leven van de kinderen werd beter.

1.6. 1900: Leerplichtwet

1.6.1. Kinderen tussen de 7 en 12 jaar moesten verplicht naar school. Als ouders hier geen geld voor hadden, betaalde de regering de school voor deze kinderen. Kinderarbeid was verdwenen. Voor arme ouders was dit soms wel moeilijk, want doordat hun kinderen niet meer mochten werken, hadden ze nog minder geld.

1.6.2. Leerplichtwet bestaat nog steeds: alle kinderen tussen de 5 en 16 jaar moeten verplicht naar school.

2. Begrippen

2.1. Stoommachines: een machine die door middel van stoom andere apparaten kan laten werken.

2.2. Fabriek: een ruimte waar mensen werkten met machines.

2.3. Kanaal: een door de mensen gegraven waterweg.

2.4. Huisnijverheid: Werk dat thuis met de handen werd gedaan.

2.5. Industrie: alle fabrieken bij elkaar.

3. Weetjes

3.1. 20 september 1839: eerste stoomtrein, genaamd De Arend. Het was Feest in Nederland.

3.2. Mensen bang voor de stoomtrein. Ze dachten dat de koeien er ziek van werken en de mensen zelf ook. Langzaam konden de mensen eraan wennen.

3.3. Eduard Douwes Dekker

3.3.1. Schuilnaam: Multatuli

3.3.2. Oost-Indie gewerkt, nu Indonesie

3.3.3. Kolonie van Nederland. Boeren verbouwden koffie en thee en kregen zeer weinig betaald. Ze werden wel door veel geld door handelaren verkocht.

3.3.4. Nederlanders wisten niet hoe slecht de arbeiders het daar hadden en hoe rijk Nederlanders samen met de inlandse koningen werden. Eduard wist dit wel. Hierover is een boek geschreven: Multatuli - max havelaar.

4. Les 1: Stoom in het koningkrijk

4.1. Tijd 1800-1900: burgers en stoommachines

4.2. Koning Willem 1, eerste koning, wilde Koninkrijk der Nederlanden weer rijk maken. Plan: meer bedrijven en fabrieken.

4.3. Koninkrijk der Nederlanden:

4.3.1. Nederland

4.3.2. Belgie

4.3.3. Luxemburg

4.3.4. Kolonies

4.4. Stoommachines

4.4.1. Kunnen overal staan

4.4.2. Ze doen het altijd

4.4.3. Gaan lang mee

4.5. Zuiden: veel fabrieken werden veel spullen gemaakt -> werden vervoerd naar het Noorden. Zuiden hierdoor neit blij, wilde eigen koning, vanaf 1839 werd het Zuiden apart, namelijk België (apart)

4.6. Noorden: veel spullen werden hier verkocht.

5. Les 2: Overal fabrieken

5.1. Oosten: Textiel fabrieken (Twente)

5.1.1. Boeren werden arbeiders in fabrieken. Man, vrouw en kinderen. Plusmin 16 uur.

5.1.2. Er komen wegen, kanalen, spoorlijnen

5.1.3. Dorpen -> steden

5.1.4. Gezinnen wonen op 1 kamertje met het hele gezin.

5.2. Ruw katoen / Schapenwol

5.2.1. 1. Garen maken

5.2.2. 2. Lappen stof weven

5.2.3. 3. Verven stoffen

5.2.4. 4. Textiel voor handelaren

5.3. Nederland weinig fabrieken, veel boeren die zorgden voor hun vee. Ze waren arm en zochten extra werk, omdat soms de oogst mislukte of het vee werd ziek -> te weinig eten.

5.3.1. Daarom dede de boeren extra werk/kusjes, het liefst thuis -> HUISNIJVERHEID.

5.4. Handelaren rijk, Boeren arm.

5.5. Industrie per plaatsen:

5.5.1. Gelderland: bestek.

5.5.2. Maastricht: aardewerk en glas

5.5.3. Noord- Brabant: textiel, schoenen en meubels

5.5.4. Zuiden: steenkool industrie

5.5.5. Westen: metaal fabrieken

5.6. Door de machines in de fabrieken -> kunnen ze meer producten maken -> daarom producten goedkoper.

5.7. Grondstoffen kwamen veel uit de kolonies, dit was goedkoper dan in Nederland

5.7.1. Suriname: Katoen van struiken

5.7.2. Caracao en Suriname: stroop van rietsuiker

5.7.3. Oost-Indie: Plantages, specerijen, koffie en suikerriet & indigo (blauwe kleurstof) + rubberplantages.