1. Hanze
1.1. Hanze-steden
1.1.1. Vooral steden aan het water
1.1.2. Meer handel en producten
1.2. Samenwerkingsverbond
1.2.1. Spullen van over de hele wereld
1.2.2. Dit zorgt weer voor meer handel
1.3. Hanze producten
1.3.1. zout
1.3.2. graan
1.3.3. vis
1.3.4. hout
1.3.5. Wijn
1.3.6. Bier
2. De bruggers en het bestuur
2.1. Burgers
2.1.1. De steden trokken veel mensen aan de inwoners van een stad heten burgers
2.1.2. alle burgers bij elkaar heten het burgerij
2.2. Stadsrechten
2.2.1. Iedereen moest belasting betalen in ruil daar voor kregen ze stadsrechten
2.2.1.1. dit gaf een stad recht om een stadsbestuur op te richten met de rijkste mannen van de stad
2.2.2. door de stadsrechten en de belasting wouden de burgers steeds meer privileges
2.2.3. Drie voorbeelden van stadsrechten zijn een stadsmuur een eigen munt en meer vrijheid
2.2.4. twee voorbeelden van steden die in de laten middeleeuwen stadsrechten kregen zijn Utrecht en Deventer
2.2.5. Doordat de burgers steeds meer mochten zonder het te vragen aan de landheer verloor de landheer langzaam zijn macht terwijl de rijke burgers alleen maar machtiger werden
2.3. Stadsbestuur
2.3.1. het land waarop de stad stond was van een land heer als hij belasting geld kreeg mochten de rijkste stads mannen de stad besturen
3. Gilden
3.1. Gilden
3.1.1. een gilde is een groep van mensen die de zelfde baan hebben en in de zelfde stad wonen
3.1.2. je had dus een bakkergilde een smids gilde een schoenmakers gilde enz.
3.1.3. Een voordeel van in een gilde zitten is als jij doodt gaat word er voor je familie gezorgd en er wordt voor jou gezorgd
3.1.4. een nadeel is dat je je precies moet houden aan de regels je mag niet je eigen kosten bepalen enz.
3.2. Meesterproef
3.2.1. in een gilde werden er ook nieuwe jongens opgeleid door een meester als de meester vond dat ze goed genoeg waren moesten ze een meesterproef doen als ze die haalden kon hij zich zelf een meester noemen en mocht hij zelf aan de slag
4. De honderdjarige oorlog
4.1. Centralisatie is een politiek proces waar de macht naar het centrum verschuift, dit gaat ten koste van de lokale en regionale gezagsdragers
4.2. In de honderd jarige oorlog waren er twee partijen de Fransen en de Engelsen
4.3. de oorlog heeft geduurd van 1337 tot 1453
5. Kruistochten
5.1. Bij een kruistocht gaat van een geloof een heleboel mensen op pad om de heilige stad Jeruzalem te veroveren dit wordt gedaan door christenen door moslims enz. bij christenen doen veel mensen dit, omdat de paus zegt dat als ze meegaan ze een plekje in de hemel zullen krijgen hun zonden werden hun vergeven
5.2. De paus die opriep tot de kruistochten is Urbanus II dit deed hij in het jaar 1095
5.2.1. Urbanus II
6. Investituurstrijd
6.1. De investituurstrijd was een strijd tussen de macht van de paus en de keizer
6.2. Volgens de tweezwaardenleer was de wereld verdeelt in twee groepen de wereldlijke macht en de geestelijke macht Het hoofd van de wereldlijke macht is de koning of keizer hij gaat over zaken als landsbestuur en rechtspraak De geestelijke macht gaat over alle geloofszaken en het hoofd hiervan is de paus
7. Ontwikkeling in de landbouw
7.1. Drieslagstelsel
7.1.1. Verdeelt in drie akkers
7.1.2. twee jaar verbouwen
7.1.3. een jaar niks zodat de grond kan herstellen
7.1.4. elke keer iets anders verbouwen
7.2. Halsjuk
7.2.1. Ezel of paard
7.2.2. de halsjuk om een dier
7.2.3. Land ploegen
7.3. ontginnen
7.3.1. weghalen van bossen moerassen enz.
7.3.2. meer ruimte voor de landbouw
7.3.3. er werd meer verbouwd
8. Bevolkingsgroei in West-Europa
8.1. Er was meer Handel
8.1.1. Meer landbouw
8.1.2. Voedsel werd verkocht
8.1.3. Meer voedsel voor meer mensen
8.2. Verband tussen de ontwikkeling in de landbouw en de bevolkingsgroei
8.2.1. Door dat de ontwikkelingen in de landbouw veel extra eten produceerden was er meer eten voor meer mensen en hadden mensen ook meer tijd voor anderen banen zoals bakker of huizen bouwen smid enz.