Probleem 6: How do we present language?

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Probleem 6: How do we present language? by Mind Map: Probleem 6: How do we present language?

1. Factoren werken inferenties tegen

1.1. Wetenschappelijke tekst

1.2. Depressie

2. Soorten inferenties:

2.1. Bridging inferentie

2.1.1. Backward

2.1.2. Verband maken van dingen die niet verbonden zijn

2.1.3. Zorgt voor samenhang

2.1.4. Causal inference:

2.1.4.1. Proberen erachter te komen wat oorzaak is

2.2. Elaborated inferentie

2.2.1. Forward

2.2.2. Toevoegen van extra informatie, niet van belang voor begrip

2.3. Higher-level inferentie

2.3.1. Je trekt inferenties over een groter geheel

2.3.2. Meestal op eigen voorkeur

2.4. Logical inference

2.4.1. De inferentie hangt af van de betekenis van de woorden

2.4.2. Logische conclusie hieruit kunnen trekken

3. Barlett's theory (schema's):

3.1. Geheugen aangetast door verhaal en door opslag van relevante schematische kennis

3.2. Rationalization

3.2.1. Bij het navertellen fouten maken

3.2.2. Voldoen aan culturele verwachtingen

3.2.3. opvullen van de gaps

3.2.4. Vignet

3.2.5. Hoe langer de tijd er tussen, hoe meer fouten

3.3. Gist information

3.3.1. rode draad

3.3.2. Komt het vaakst voor

3.4. Verbatim information

3.4.1. Exacte verwoorden

4. Construction-integration model Kintsch

4.1. = Begrijpen van het verhaal bevat het vormen van propositions

4.2. Tijdens het lezen vasthouden aan werkgeheugen

4.3. We onthouden fundamentele ideeen

4.4. Propositions

4.4.1. = Kleinste eenheden uit tekst die waar/onwaar zijn

4.4.2. Representaties hiervan

4.4.3. Acties of relaties

4.4.4. Veel in de tekst --> lastiger te begrijpen

4.4.5. Passend bij thema van de tekst, dan langer in werkgeheugen : Macropropostions

5. Event-indexing model:

5.1. =Lezers monitoren 5 aspecten wanneer ze een verhaal lezen:

5.1.1. 1. protagonist = hoofdpersoon

5.1.2. 2. temporality = relatie tussen tijden waarop bep. gebeurtenissen plaats vinden

5.1.3. 3. causality = causale relatie tussen bep. gebeurtenissen

5.1.4. 4. spatiality = relatie tussen omgeving en bep. gebeurtenissen

5.1.5. 5. intentionality = relatie tussen doelen van hoofdpersoon en bep. gebeurtenissen

5.2. Here-and-now: Nieuwe infor beter bereikbaar dan oud

5.3. Resonance: Nieuwe info resoneert met tekst-gerelateerde info in geheugen. Oude info kan invloed hebben op begrijpen tekst

6. Bronnen

6.1. Robinson-Riegler hfst 10

6.2. Matlin hfst 9

6.3. Eysenck hfst 10

6.4. Artikel: the activation of modality-specific representations during discourse processing

7. Woordherkenning:

7.1. Direct-access

7.2. indirect-access

7.2.1. extra stap nodig

7.3. Dual-route

7.3.1. Gebruik van indirect en direct

8. Discourse = Grote taaleenheden, minstens aantal zinnen lang

8.1. Surface code

8.1.1. precieze verwoording

8.2. Text base

8.2.1. belangrijkste feiten

8.3. Situation model

9. samenhang (coherence)

9.1. Local structure

9.1.1. Connecties tussen zinnen

9.1.2. Gemakkelijk om discourse te begrijpen

9.2. Global structure

9.2.1. Algemene kennis ophalen bij lezen

9.2.2. Bij lezen discourse, mis je bredere context

10. Inferences= Neiging om samenhang te zien/ trekken van logische conclusie

10.1. Activatie van info die niet direct in tekst staat

10.2. Constructivist view

10.2.1. Actief

10.2.2. Verbanden en oorzaken zoeken

10.2.3. top-down processing

10.2.4. Invloed van context

10.3. Minimalist view

10.3.1. Automatisch maken van inferenties

10.3.2. Bottom-up processing

10.4. Conclusie views: Beide juist, ligt aan de situatie

11. Factoren bevorderen inferences

11.1. Expertise

11.2. Achtergrond kennis

11.3. Goede capaciteit werkgeheugen

11.4. Leesstrategie

11.5. Meta-comprehension skills

11.5.1. Goed kunnen vergelijken

12. Artikel: The activation of modality-specific representations during discourse processing

12.1. Situation model:

12.1.1. Lezers maken een situation model door de activatie van relevante kennis geassocieerd met gebeurtenis

12.2. Sensorimotor simulation theory

12.2.1. Zelfde situation models toegepast bij representatie als bij fysiek aanwezig gebeurtenis

12.2.2. Analog

12.3. Alternatieve approach

12.3.1. Symbolische en abstracte representaties

12.3.2. Propositioneel

12.4. Studie 1

12.4.1. 28 deelnemers, 4 verhalen uit zelfde boek

12.4.2. Gekeken naar breinactiviteit

12.4.3. Gekeken naar visueel, auditief en motorisch

12.4.4. Resultaten

12.4.4.1. visueel: Geen sig, resultaten

12.4.4.2. Auditief: Activatie in auditory cortex, links en taal geassocieerd

12.4.4.3. Motorisch: Activatie premotor, links en regio's in verband met bewegingen maken

12.4.4.4. Bewijs voor Sensorimotor theory

12.5. Studie 2

12.5.1. 29 deelnemers, 48 zinnencombinaties, zelfde boek als studie 1

12.5.2. Ondergaan van 2 condities

12.5.2.1. Story condition

12.5.2.1.1. Activatie

12.5.2.2. Scrambled condition

12.5.2.2.1. Geen activatie

12.5.3. Weer gekeken naar visueel, auditief en motorisch

12.5.4. Resultaten kwamen overeen met studie 1