1. Aantekeningen
1.1. zo maak je aantekeningen
1.1.1. Als je aantekeningen maakt moet je de belangrijkste informatie opschrijven. Let vooral op de volgende zaken: 1 Onderwerp (waar gaat de tekst over). 2 Hoofdzaken (het belangerijkste wat over het onderwerp gezegd wordt). 3 Conclusie (de belangerijkste informatie uit de slotsom)
1.2. zo schrijf je aantekeningen op
1.2.1. De beste manier om aantekeningen op te schrijven is zo schematisch mogelijk. Gebruik streepjes, getallen en letters voor opsommingen, pijlen voor oorzak-gevolg en tegenstellingen & boomstructuren om alles te ordenen.
2. Presenteren
2.1. voorbereidingen
2.1.1. Een goede spreekbeurt/ presentatie heeft een begin, midden en slot. Je kan er ook voor kiezen een powerpoint of een poster te maken.
2.2. uitvoering
2.2.1. Tijdens de uitvoering moet je er voorzorgen dat je de tekst goed uit je hoofd kent. Het is ook erg belangerijk dat je rustig & duidelijk praat. En let goed op hoe je houding: sta rechtop met 2 voeten op de grond, geen handen in je zakken & maak contact met de klas.
3. Vergaderen
3.1. de notulen
3.1.1. De notulen is een verslag over de vergadering gemaakt door een notulist. In een notulen staat de datum van de vergadering, de namen van wie er allemaal aanwezig waren en de besluiten & gemaakte afspraken.
3.2. de voorzitter
3.2.1. De voorzitter is degene die de vergadering lijdt. Hij houdt de tijd in de gaten, hij zogt ervoor dar alle agenda punten aan bod komen en hij vat af en toe samen war de deelnemers gezegd hebben.
3.3. agenda
3.3.1. Een agenda is een lijst met van tevoren afgesproken onderwerpen. Een agenda heeft altijd een vaste volgorde: 1 Opening. 2 Notulen van de vorige vergadering nakijken. 3 Verschillende onderwerpen waarvoor de vergadering bijeensgroepen is behandelen. 4 Rondvraag. 5 Sluiting.
4. Informarief gesprek
4.1. voorbereiding
4.1.1. Bij een informatief gesprek is het de bedoeling dat je dingen te weten komt die je wilt weten, je zorgt er dus voor dat je korte, duidelijke vragen hebt.
4.2. informatief gesprek voeren
4.2.1. Stel je vragen duidelijk en rustig en luister goed naar de antwoorden, maak als het nodig is hier aantekeningen van. Laat de ander uitpraten en kijk hem aan.