Mijn afstudeerkeuze

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Mijn afstudeerkeuze by Mind Map: Mijn afstudeerkeuze

1. Mijn visie

1.1. Het onderwijs is zelfstandig ingericht. De leerlingen worden kritisch op hun eigen werk en kunnen zo kwaliteiten beter gebruiken in hun schooltijd.

1.2. Wie schrijft die blijft, aantekeningen worden op het bord geschreven en overgenomen. Dit word ook getoetst, niet alleen de stof uit het lesboek.

1.3. Leerlingen moeten leren om keuzes te maken en verantwoordelijkheden te nemen.

2. BGO

2.1. Praktisch en toepassingsgericht; leerlingen leren niet door te lezen maar door te doen. Dit blijkt uit onderzoek van Hamstra en van den Ende (2006)

2.2. Leerlingen hebben veel ondersteuning nodig. Uit onderzoek van Van der Neut Teurlings en Kools (2005) blijkt dat leerlingen niet geneigd zijn om activiteiten te verrichten zoals regulatie- en motivationele activiteiten. Hier moet de leerling getriggerd worden om zijn/haar best te doen voor de docent.

2.3. Specifieke kenmerken: leerlingen hebben een lage spanningsboog. Leerlingen hebben veel duidelijkeheid en structuur nodig. Er is een intensieve relatiestructuur/ veel contact met de leerlingen. Er worden veel doelen op de korte termijn gesteld. De leerstof is niet erg diepgaans Er word veel gevisualiseerd/ belevingswereld. Mens & Maatschappij kan ook gegeven worden.

3. Mijn kwaliteiten

3.1. Mijn BGO Kwaliteiten: Ik ben erg sociaal en wil graag een goede band opbouwen met mijn leerlingen. Ik verg over een sterk inlevingsvermogen. Consequent zijn is erg belangrijk zeker als ik mijn leerlingen rechtvaardig wil behandelen.

3.2. Mijn AVO kwaliteiten: Ik wil proberen verder te gaan kijken dat wat er in het boek staat. Ik probeer stereotyperingen uit de weg te halen. Ik ben vriendelijk en probeer een oog voor elke leerling te hebben. Ik heb een passie voor aardrijkskunde en deze kan ik meer kwijt bij AVO omdat hier meer diepgang is in de stof.

4. Mijn keuze

4.1. Mijn keuze gaat naar AVO. Het onderwijs is hier erg zelfstandig ingerichtw aar de leerlingen kritisch bekijken naar onder andere het lesboek. Met AVO leerlingen kun je verder kijken dan het boek en ben je geen politieagent die leerlingen moet blijven corrigeren en bij de les te houden.

5. AVO

5.1. De leerlingen in het AVO werken voor zichzelf en niet voor de docent. De leerlingen hier zijn veel zelfstandiger en hebben minder begeleiding nodig. Leergierigheid en een hoge spanningsboog aan samen met opdrachten die hoger zitten in de Taxonomie van Bloom (1956) Hierdoor ontwikkelen de leerlingen hun eigen kritische blik.

5.2. Hiervoor heb je als docent veel vakdidactische- en vakinhoudelijke kennis nodig.

5.3. Tijdens stage was er altijd het grote verschil tussen 2 klassen. De eerste klas had 10 minuten aan corrigeren en aanmoediging nodig en de andere klas begon gewoon uit zichzelf. Dat is het verschil tussen AVO en BGO tijdens het opstarten van de les. (voornamelijk)

6. Student: Laura van den Broek Docent: G. Velthoven Module: APV 10 Studentnummer: 2833352

7. Literatuurlijst: Hamstra, D. G., & Ende, J. van den. (2006) De vmbo-leerling. Onderwijspedagogische- en ontwikkelingspsychologische theorieën. Geraadpleegd van: http://library.wur.nl/ebooks/VWA/GKN/1844788.pdf Neut, L. van der, Teurlinks, C.,& Kools, Q. (2005). Inspelen op leergedrag van vmbo-leerlingen.Geraadpleegd van: http://www.bvekennis.nl/bibliotheek/05-0367PubPDF1396.pfd