1. zedenkomedies (pseudo classicisme)
1.1. The restoration comedy
1.2. comédie Larmoyante
2. 19DE EEUWSE LITERATUURSTROMINGEN
2.1. inleiding
2.1.1. cultuurhistorische context
2.1.1.1. industriële revolutie
2.1.1.2. Culturele gevolgen
2.1.2. kunstsociologische gevolgen
2.1.2.1. autonomie v kunstenaar
2.1.2.2. MURGER scènes de la (vie) bohème
2.1.2.3. Théophile GAUTIER
2.1.2.4. Walter PATER
2.2. romantiek
2.2.1. kunstsociologische kenmerken
2.2.1.1. WORDSWORTH & COLERIDGE
2.2.1.2. lord BYRON
2.2.2. individualistische thematiek
2.2.2.1. GOETHE
2.2.2.2. SCHILLER
2.2.2.3. Heinrich VON KLEIST
2.2.2.4. Lord BYRON
2.2.2.5. Heinrich HEINE
2.2.2.6. LAMARTINE
2.2.2.7. Percy BYSSHE SHELLEY
2.2.2.8. john KEATS
2.2.3. irrationele motieven
2.2.3.1. ongeremde, passionele emotie
2.2.3.1.1. BYSSHE SHELLEY
2.2.3.1.2. DE MUSSET
2.2.3.1.3. NOVALIS
2.2.3.2. escapistische motieven
2.2.3.2.1. WORDSWORTH
2.2.3.2.2. BLAKE
2.2.3.2.3. HOFFMANN
2.2.3.2.4. Edgar ALLAN POE
2.2.3.2.5. STEVENSON
2.2.3.2.6. STOKER
2.2.3.2.7. Walter SCOTT
2.2.3.2.8. François rené CHATEAUBRIAND
2.2.3.3. religieuze motieven
2.2.3.3.1. BLAKE
2.2.3.3.2. COLERIDGE
2.2.3.3.3. LAMARTINE
2.2.3.3.4. GOETHE
2.2.4. realisme in het kader van de romantiek
2.2.4.1. Eugène SUE
2.2.4.2. Georges SAND
2.2.4.3. Victor HUGO
2.2.4.4. STENDHAL
2.2.4.5. honoré de BALZAC
2.3. realisme & naturalisme
2.3.1. vertegenwoordigers van realistische romankunst
2.3.1.1. Frans
2.3.1.1.1. FLAUBERT
2.3.1.1.2. ZOLA
2.3.1.2. Engels
2.3.1.2.1. DICKENS
2.3.1.2.2. THACKERAY
2.3.1.2.3. BRÖNTE SISTER
2.3.1.2.4. ELIOT
2.3.1.3. Russisch
2.3.1.3.1. TOERGENJEV
2.3.1.3.2. TOLSTOJ
2.3.1.3.3. DOSTOJEVSKI
2.3.2. vertegenwoordigers vh realistische & naturalistische drama
2.3.2.1. IBSEN
2.3.2.2. STRINDBERG
2.3.2.3. HAUPTMANN
2.3.2.4. HEIJERMANS
2.4. symbolisme & estheticisme
2.4.1. voorlopers
2.4.1.1. BAUDELAIR
2.4.1.2. VERLAINE
2.4.1.3. MALLARMé
2.4.2. symb. theater
2.4.2.1. MAETERLINCK
2.4.2.2. WILDE
2.4.2.3. RODENBACH
2.4.2.4. D'ANNUNZIO
3. 18DE EEUWSE LITERATUURSTROMINGEN
3.1. pseudoclassicisme en rococo
3.1.1. rococolit.
3.2. De verlichting
3.2.1. intellectuele pijlers vd Verlichting
3.2.1.1. filosofie
3.2.1.2. ethiek
3.2.1.3. religie
3.2.1.4. encyclopedieën & filo. geschriften
3.2.1.4.1. Diderot & D'Alembert
3.2.1.4.2. Voltaire
3.2.2. vertegenwoordigers
3.2.2.1. filo. geïnspireerde Lit.
3.2.2.1.1. Gotthold Ephraim LESSING
3.2.2.1.2. Denis DIDEROT
3.2.2.1.3. VOLTAIRE
3.2.2.1.4. Alexander POPE
3.2.2.2. burgerlijke zedenroman (eng)
3.2.2.2.1. Daniel DEFOE
3.2.2.2.2. Jonathan SWIFT
3.2.2.2.3. Henry FIELDING
3.2.2.3. sentimentele zedenroman
3.2.2.3.1. Samuel RICHARDSON
3.2.2.3.2. Lawrence STERNE
3.2.2.3.3. Abbé PREVOST
3.3. preromantiek
3.3.1. filo. achtergrond
3.3.1.1. Jean-Jaques ROUSSEAU
3.3.2. thematische kenmerken
3.3.2.1. subjectieve emoties
3.3.2.1.1. ROUSSEAU
3.3.2.1.2. Sturm und Drang- beweging: GOETHE
3.3.2.2. natuur
3.3.2.2.1. james THOMSON
3.3.2.3. bovennatuurlijke/ angstaanjagende
3.3.2.3.1. Thomas GRAY
3.3.2.3.2. gothic novel
3.3.2.4. cultus van het ongerepte
3.3.2.4.1. Johann Gottfried VON HERDER
3.3.2.5. nostalgie nr ht verleden
3.3.2.5.1. James MACPHERSON
3.4. neoclassicisme
3.4.1. vertegenwoordigers
3.4.1.1. André CHENIER
3.4.1.2. Friedrich HÖLDERLIN
4. MIDDELEEUWEN 5de- 15de E
4.1. vroeg- middeleeuws 5-10 E
4.1.1. Latijnse litertatuur
4.1.1.1. Patristiek (100-800)
4.1.1.1.1. kerkvaders
4.1.1.2. episch- illustratieve stijl
4.1.1.2.1. propaganda- doeleinden
4.1.1.3. symbolisch- allegorische stijl
4.1.1.3.1. voorstelling vh Heilige wezen
4.1.1.3.2. geheimschrifttekens
4.1.2. oudgermaanse lit (700-1250)
4.1.2.1. beowulf- epos
4.1.2.2. hildebrandlied
4.1.2.3. Nibelungenlied
4.1.2.4. oudscandinavische lit
4.1.2.4.1. eddaliederen
4.1.2.4.2. skaldenpoëzie
4.1.2.4.3. Saga's
4.1.3. Karolingische renaissance
4.1.3.1. cultuurpolitiek: Karel de Grote
4.1.3.2. lit
4.1.3.2.1. carmina barbera
4.1.3.2.2. chanson de geste
4.2. hoog-middeleeuws 11-13 E
4.2.1. aristocratische lit
4.2.1.1. hoofse ridderroman
4.2.1.1.1. klassiek ridderroman
4.2.1.1.2. Britse ridderroman
4.2.1.1.3. oosterse ridderroman
4.2.1.2. dierenverhalen
4.2.1.3. troubadourslyriek
4.2.2. burgerlijke lit.
4.2.2.1. vagantenlyriek
4.2.2.1.1. drink-en dansliederen
4.2.2.1.2. hekelgedichten
4.2.2.1.3. natuurpoëzie
4.2.2.1.4. liefdesliederen
4.2.2.1.5. klaagliederen
4.2.2.2. burgerlijke kortproza
4.2.2.2.1. boerden
4.2.2.2.2. fablieux
4.3. laat middeleeuws 13-15 E
4.3.1. Dante alighieri als exponent van de ME eenheidscultuur
4.3.1.1. la vita nuova
4.3.1.2. la divinia commedia
4.3.2. herfsttij der ME
4.3.2.1. François Villon
4.3.2.1.1. le lais
4.3.2.1.2. le grand testament
4.3.2.2. Novelle : burgerlijk/stedelijk genre
4.3.2.2.1. Boccaccio
4.3.2.2.2. Chaucer
5. LIT. ONTWIKKELINGEN 20STE EEUW
5.1. historische avant-garde beweging (1910-30)
5.1.1. futurisme
5.1.1.1. MARINETTI
5.1.1.2. MAJAKOVSKI
5.1.2. expressionisme
5.1.2.1. TRAKL
5.1.2.2. HEYM
5.1.2.3. BENN
5.1.2.4. VAN OSTAIJEN
5.1.2.5. CENDRARS
5.1.3. dadaïsme
5.1.3.1. TZARA
5.1.4. surrealisme
5.1.4.1. ontstaan
5.1.4.1.1. André Breton
5.1.4.2. kenmerken
5.1.4.2.1. ARAGON
5.1.4.2.2. ELUARD
5.2. ontwikkelingstendensen roman
5.2.1. pyschologisch realisme
5.2.1.1. Henry JAMES
5.2.2. modernistische roman
5.2.2.1. ELIOT
5.2.2.2. FAULKNER
5.2.2.3. MUSIL
5.2.2.4. KAFKA
5.2.2.5. PROUST
5.2.2.6. WOOLF
5.2.2.7. JOYCE
5.2.2.8. DÖBLIN
5.2.2.9. DOS PASSOS
5.2.3. postmodernistische roman
5.3. ontwikkelangstendensen theater
5.3.1. realistisch- naturalistisch theater
5.3.1.1. engels
5.3.1.1.1. SHAW
5.3.1.1.2. ANGRY YOUNG MEN
5.3.1.2. VS
5.3.1.2.1. O'NEill
5.3.1.2.2. MILLER
5.3.1.2.3. ALBEE
5.4. Avant-garde theater
5.4.1. expressionistisch
5.4.1.1. KAISER
5.4.1.2. BRECHT
5.4.2. surrealistisch
5.4.2.1. ARTAUD
5.4.2.2. GARCIA LORCA
5.4.3. modernistisch
5.4.3.1. PIRANDELLO
5.4.3.2. SARTRE
5.4.3.3. BECKETT
6. RENAISSANCE 14-16 E
6.1. herwaardering vd mentaliteit vd klassieken
6.1.1. filologie
6.1.2. taalzorg
6.1.3. interdisciplinariteit
6.1.4. cosmopolitisme
6.1.5. empirie
6.2. humanisme
6.2.1. Desiderius Erasmus
6.2.1.1. lof der zotheid
6.2.2. Thomas More (Morus)
6.2.2.1. utopia
6.2.3. Michel de Montaigne
6.3. kenmerken
6.3.1. kunstsociologische
6.3.1.1. antropocentrisme
6.3.2. thematische
6.3.2.1. subjectivisme, zintuiglijkheid, affect
6.3.2.1.1. Petrarca
6.3.2.1.2. La Pléiade/ Pierre de Ronsard
6.3.2.2. thema's uit oudheid
6.3.2.3. existentiële thematiek
6.3.3. stilistische
6.3.3.1. schoonheidscultus
6.3.3.2. realisme
6.3.3.3. respect vr volkstaal
6.4. Renaissancedrama (16 E)
6.4.1. LOPE DE VEGA (Spanje)
6.4.1.1. mantel-en degenstuk
6.4.1.1.1. autos sacramentales
6.4.2. WILLIAM SHAKESPEARE (Engeland)
6.5. ontstaan moderne roman
6.5.1. voorgeschiedenis
6.5.1.1. lotgevallen vd novelle
6.5.1.2. amadische roman
6.5.1.3. pastorale roman/ herdersroman
6.5.1.4. Picareske roman
6.5.2. CERVANTES
6.5.2.1. Don Quichote 1605-15
6.5.3. RABELAIS
6.5.3.1. Gargantua & Pantagruel 1532-34
7. MANIERISME, BAROK, CLASSICISME 16-17 E
7.1. maniërisme & barok 16-17 E
7.1.1. thematische kenmerken
7.1.1.1. herleving v christelijke interpretatie
7.1.1.2. pessimisme
7.1.1.3. vitalistische kenmerken
7.1.2. vertegenwoordigers
7.1.2.1. maniëristische poëzie
7.1.2.1.1. Gongora y Argote & Giambattista Marino
7.1.2.1.2. maniërisme & gongorisme
7.1.2.1.3. Metaphysical poets: John Donne
7.1.2.2. gnomische vormen, brieven, roman
7.1.2.2.1. Maximes
7.1.2.2.2. brieflit.
7.1.2.2.3. Maniëristische roman
7.1.2.3. barokproces
7.1.2.3.1. John Milton
7.1.2.4. barokke avonturenroman
7.1.2.5. barokdrama
7.1.2.5.1. Calderon de la Barca
7.1.2.5.2. Joost Van Den Vondel
7.2. Het Classicisme 17 E
7.2.1. kenmerken
7.2.1.1. La querelle des anciens et des modernes
7.2.1.2. lit. kenmerken
7.2.1.2.1. rationalitiet, discipline
7.2.1.2.2. regelpoëtica
7.2.1.2.3. taalzorg
7.2.2. vertegenwoordigers
7.2.2.1. Pierre corneille
7.2.2.2. jean Racine
7.2.2.3. Molière