1. klasgroep
1.1. voorkomen
1.1.1. zelfvertrouwen
1.1.1.1. lichaamshouding
1.1.1.1.1. nonchalant
1.1.1.1.2. enthousiast
1.1.1.2. stem
1.1.1.3. consequent handelen
1.1.2. aandacht trekken
1.1.2.1. gezichtsuitdrukking
1.1.2.2. intonatie belangrijke zaken
1.1.2.3. stilte wanneer leerkracht praat
1.1.2.4. inleven in leefwereld
1.1.2.5. humor
1.1.2.6. luid roepen
1.1.2.6.1. wees zuinig op je stem
1.1.2.7. kwaad worden
1.1.2.8. begin tot einde les
1.1.2.8.1. variatie
1.2. oog voor iedereen
1.2.1. 'stille' leerlingen
1.2.2. 'actieve' leerlingen
1.2.3. 'uitdagende' leerlingen
1.2.4. beweeg door de klas
1.3. actief leren
1.3.1. leerlingen laten communiceren
1.3.2. leerlingen laten samenwerken
1.3.3. leerlingen laten luisteren naar elkaar
1.3.4. luisteren naar de leerlingen
1.3.5. interactie
1.4. taal
1.4.1. tempo
1.4.2. verzorgd taalgebruik
1.4.3. woordgebruik
2. individuele leerlingen
2.1. vertrouwen
2.1.1. correct en consequent handelen
2.1.2. (ver)oordelen
2.1.3. toegankelijke houding
2.2. contact
2.2.1. oogcontact
2.2.2. met naam aanspreken
2.2.3. afstand
2.2.4. differentiëren
2.2.4.1. leerproblemen
2.2.4.1.1. dyslexie - dyscalculie
2.2.4.1.2. aandachts- en concentratiestoornissen (ADHD- ADD)
2.2.4.1.3. autismespectrumstoornissen
2.2.4.1.4. moedertaal
2.2.4.2. ken je leerlingen
2.2.4.2.1. individuele achtergrond
2.2.4.3. pas taalgebruik aan
2.2.5. leerlingen die uitdagen negatief aanspreken
2.3. feedback
2.3.1. afhankelijk van individuele competenties
2.3.2. mondeling vs. schriftelijk
2.3.3. .
2.3.3.1. .
2.4. tijd nemen
2.4.1. gerichte vragen
2.4.2. gerichte antwoorden
2.5. buiten de klas
2.5.1. informeler
2.5.1.1. pas je taalgebruik aan
2.5.2. persoonlijker