1. Leerdoelen
1.1. gedragsaspect
1.1.1. benoemen
1.1.2. berekenen
1.1.3. uitleggen
1.1.4. ...
1.2. inhoudsaspect
1.2.1. affectief
1.2.2. motorisch
1.2.3. sociaal
1.2.4. cognitief
1.2.4.1. Theorie
1.2.4.2. Algoritme
1.2.4.3. Methodieken
1.2.4.4. Logische verbanden
1.2.4.5. communiceren
1.3. Lange termijn (rijk cognitief schema)
1.4. evaluatie van leerdoelen
2. Lesopzet Instructiemodellen
2.1. Lesopzet
2.1.1. KZA
2.1.1.1. overgangen
2.1.1.2. activiteiten tijdens K en A
2.1.1.3. tijdens Z: werkvormen
2.1.1.4. evluatie van leerdoelen
2.2. instructiemodellen
2.2.1. VNO
2.2.2. BOV
3. Thema's
3.1. Taal
3.1.1. thuistaal, schooltaal, vaktaal
3.1.2. pijlers
3.1.2.1. context
3.1.2.1.1. moet realistisch zijn, koppeling thuistaal
3.1.2.2. interactie
3.1.2.2.1. laat lln praten over wiskundetaal
3.1.2.3. taalsteun
3.1.2.3.1. bijv een woordweb, wiskundewoordenboek, ...
3.2. Werkvormen
3.2.1. sleutelbegrippen Ebbens
3.2.1.1. positieve wederzijdse afhankelijkheid
3.2.1.2. individuele aanspreekbaarheid
3.2.1.3. directe interactie
3.2.1.4. aandacht voor sociale vaardigheden
3.2.1.5. aandacht voor groepsprocessen
3.2.2. sociale aspecten van leerdoelen
3.2.3. duidelijke instructie
3.2.4. rol van docent
4. Algebradidactiek
4.1. Basisvaardigheden (algoritmes en procedures)
4.2. symbol sense
4.2.1. structuur van algebraïsche expressies doorzien
4.2.2. op basis van een formule kunnen redeneren over de bijbehorende grafiek
4.2.3. afhankelijk van de vraag kiezen voor het aflezen van een tabel, grafiek of formule bij een gegeven verband
4.2.4. omkeervragen
4.3. representaties van verbanden en vertalingen daartussen (horizontaal en verticaal mathematiseren)
4.3.1. situatie
4.3.2. tabel
4.3.2.1. zie H4 "Algebra voor leerlingen.."
4.3.3. grafiek
4.3.3.1. Zie H3 "Algebra voor leerlingen.."
4.3.4. formule
4.3.4.1. Zie H5 "Algebra voor leerlingen.."
4.4. Misconcepties
4.4.1. appels en bananen
4.4.2. voldoende en diverse voorbeelden geven
4.4.3. de lineaire illusie
4.4.4. wiskundig taalgebruik
4.5. eindtermen per schoolniveau
4.5.1. wat heeft jouw onderwerp met de eindtermen te maken? Wat betekent dat voor jouw les?
4.6. patronen en structuren
4.6.1. herkennen en geven van bewijzen
4.7. rol van variabelen
4.7.1. plaatshouder voor getallen
4.7.1.1. koppeling met proceskant van algebra
4.7.2. onbekende
4.7.2.1. koppeling met objectkant van algebra en symbol sense
4.7.2.2. bordjesmethode
4.7.3. veranderlijke
4.7.3.1. koppeling met objectkant van algebra en symbol sense
4.7.3.2. gelijkstellen van twee algebraïsche uitdrukkingen
4.7.4. onbepaalde
4.7.5. parameter
4.8. algebra in natuur en techniek
4.8.1. zie "wat a is" H6
5. Algemene wiskundedidactiek
5.1. Leren van nieuwe begrippen
5.1.1. via definitie (top-down)
5.1.2. via voorbeelden en nonvb (bottom-up)
5.1.2.1. OSAEV
5.1.3. aansluiten bij voorkennis
5.1.3.1. informele kennis
5.1.3.2. wiskundige kennis
5.1.4. voorkomen van misconcepties
5.1.4.1. voldoende en diverse voorbeelden
5.1.4.2. taalgebruik
5.1.4.2.1. receptief, reproductief, inzicht
5.1.4.2.2. actietaal, verbandentaal, functionele taal
5.1.4.3. controlevragen stellen
5.2. leren van wetmatigheden
5.2.1. doemodellen en denkmodellen
5.2.1.1. bij algebra: bordjesmethode, pijlenketting, ...
5.2.2. concreet-schematisch-abstract
5.2.2.1. aandacht voor de overgangen
5.2.2.2. misconcepties repareren via omgekeerd CSA = toepassen, visualiseren, concretiseren
5.2.3. geleide herontdekking
5.2.3.1. open probleem
5.2.3.2. denkstappen structureren
5.2.4. contexten
5.2.4.1. doelen: aanleren, toepassen, motiveren
5.2.4.2. aansluiting belevingswereld
5.2.4.3. vertaling van context naar wiskunde eenvoudig?
5.2.4.4. contexttaal en wiskundetaal
5.2.4.5. emotionele blokkades, beperkte houdbaarheid, authenticiteit, taalproblemen