1. Structuur
1.1. Chronologisch
1.1.1. Wordt verteld bij de psychiater
1.1.2. Het verhaal is 1 grote flashback
1.2. versnelling
1.2.1. vertelde tijd > verteltijd
1.2.2. Het verhaal gaat over een lange tijd waarin veel gebeurd is, dat maakt het interessanter om te lezen
1.2.3. Verteltijd
1.2.3.1. 160 Bladzijden
1.2.3.2. 5 uur
1.2.4. Vertelde tijd
1.2.4.1. Een lange tijd
1.3. Spanningsopbouw
1.3.1. Kennisachterstand
1.3.2. Informatie wordt aan het einde van het verhaal weergegeven
1.3.3. De personages moet je ontdekken doorheen het verhaal om het spannend te houden
1.3.4. vertraagt om spanning op te bouwen
2. Personages
2.1. Protagonist
2.1.1. Tom
2.1.1.1. Verlegen
2.1.1.2. Teruggetrokken
2.1.1.3. Round character
2.1.1.3.1. In het begin is Tom een teruggetrokken jongen maar hij bloeit langzaamaan open
2.1.1.4. Woedeaanvallen
2.2. Antagonist
2.2.1. Rachelle
2.2.1.1. Lief
2.2.1.2. Trekt zich niets aan van anderen
2.2.1.3. Flat character
2.2.1.3.1. Rachelle blijft doorheen heel het verhaal hetzelfde, ze maakt geen evolutie mee
2.2.1.4. Veel meegemaakt
2.3. Nevenpersonages
2.3.1. Buren
3. Vertelperspectief
3.1. Vertellende ik-persoon
3.2. Verhaal wordt door Tom verteld bij een psychiater
3.3. Effect
3.3.1. Betere inleving
3.3.2. Je leest het verhaal alsof je het zelf beleeft
4. Onderwerp
4.1. Een jonge student, Tom, wordt verliefd op een meisje uit de aula waarmee hij wat later een koppel wordt. De onverklaarbare woedeaanvallen die hij krijgt worden er steeds meer.
4.1.1. Text book, exercises 34, 35, 36, 37
4.2. Roman
4.3. Het onderwerp wordt mooi uitgewerkt. Sommige dingen blijven onduidelijk gedurende het verhaal maar worden op het einde wel duidelijk
5. Thematiek
5.1. Hard hart: Tom heeft een goed hart maar met woedeaanvallen en problemen wat het hard maakt
5.2. Motieven
5.2.1. Maandagmiddag 14u: Tom gaat elke maandag naar de psychiater
5.3. Een student met problemen wordt verliefd op een meisje
6. Tijd
6.1. Historische tijd: heden
6.1.1. Midterm
7. Ruimte
7.1. geografische ruimte
7.1.1. Boston
7.1.1.1. Tom gaat er gaan studeren aan de universiteit
7.1.2. Aula
7.1.2.1. daar ziet Tom Rachelle elke keer
7.1.3. Park
7.1.4. Bib
7.1.4.1. Tom studeerde daar om Rachelle te kunnen zien
7.2. sfeerscheppende ruimte
7.2.1. Donker park
7.2.1.1. Tom achtervolgde Rachelle