1. interbellum
1.1. 1918-1940
1.2. periode tussen de twee oorlogen
1.3. tijd van voorspoed voor Amerika
2. welvaart in VS
2.1. roaring twenties
2.1.1. swingende jaren '20
2.1.1.1. -kopen I.P.V zuinig zijn
2.1.1.2. -feesten I.P.V saai zijn
2.1.1.3. -dansen
2.1.1.4. -roken
2.1.1.5. -drinken
2.1.1.6. -kopen
2.2. komst auto-industrie
2.3. komst elektrische industrie
2.3.1. lopende band
2.4. producten worden meer gemaakt
2.4.1. -alles word goedkoper
2.4.2. -lonen gaan omhoog
2.5. Live now, Pay later
2.5.1. kon je iets niet betalen dan leende je het geld toch
2.6. Amerika was een consumptiemaatschappij geworden
2.6.1. veel kopen
3. crisis jaren '30
3.1. beurskrach
3.1.1. zwarte donderdag
3.1.2. 24 oktober 1929
3.2. aandelen minder waard
3.2.1. -men raakt in paniek
3.2.2. -duizenden banken failliet
3.2.3. duizenden bedrijven failliet
3.2.4. miljoenen mensen werkeloos
3.3. economische crisis
3.3.1. 1. geruchten over overproductie
3.3.2. 2.aandelen minder waard
3.3.2.1. - veel aandelen gekocht met geleend geld
3.3.3. 3. gedwongen huizen en aandelen te verkopen
3.3.4. 4. men koopt niks meer
3.3.4.1. - bedrijven daardoor failliet
3.3.5. 5. werkeloosheis
3.3.6. 6. ECONOMISCHE CRISIS
4. totalitaire staat
4.1. streven van een land om de hele maatschappij te beheersen. tot in het leven van de burgers
4.1.1. gebruik van propaganda
4.1.2. mensen indoctrineren
4.1.2.1. hersenspoelen
5. gefrustreerd Italië
5.1. vanaf 1915 meegevochten met de gealieërden
5.1.1. gebiedsuitbreiding (maar weinig)
5.1.1.1. gevolg:
5.1.1.2. - mensen voelen zich bedrogen door de politici
5.2. veel veteranen komen niet aan nieuw werk
5.2.1. zij sluiten zich aan bij knokploegen
5.2.1.1. zwarte hemden
5.2.1.2. fasci de combattimento
6. Mussolini
6.1. 1919 oprichter van de fascistische beweging
6.2. gevochten in WO1
6.3. Romeinse rijk als voorbeeld
6.3.1. wilt het middellandse zee gebied beheersen
6.3.1.1. de Mare Nostrum-politiek
6.3.1.1.1. betekend: onze zee
6.4. enorme redenaarstalent
6.4.1. vereglijkbaar met Hitler
6.5. de opmars naar Rome
6.5.1. 1922
6.5.2. optocht van de knokploegen naar Rome
6.5.2.1. regering moet aftreden
6.5.2.2. anders wordt de stad veroverd
6.5.3. regering treed af
6.5.4. koning benoemd Mussolini tot premier
6.5.5. alle macht voor Mussolini
6.5.5.1. tegenstanders worden uitgeschakeld
7. fascisme
7.1. - één leider: " il duce "
7.2. - één partij
7.3. - censuur/ geheime politie
7.4. - geen woorden maar daden
7.5. - tegen democratie
7.6. - tegen communisme
8. Rusland burgeroorlogen
8.1. 1917: oktober revolutie
8.1.1. communisme aan de macht
8.2. 1918
8.2.1. alle bedrijven zijn van de staat
8.2.2. hongersnood
8.2.3. economische problemen
8.2.3.1. Lenin bedacht NEP
8.2.3.1.1. Nieuwe Economische Politiek
9. Stalinisme
9.1. 1928-1953
9.2. 1924 overlijdt Lenin
9.3. Stalin komt aan de macht
9.3.1. alle tegenstanders worden uitgeschakeld
9.4. persoonsverheerlijking
9.5. censuur/ geheime politie
9.6. zuiveringsprocessen
9.7. landbouwcollectivisatie
9.8. planeconomie
10. president Roosevelt
10.1. 1933-1945
10.2. democraat
10.3. New Deal
10.3.1. -werkverschaffing
10.3.2. -uitkeringen
10.4. voor de overheidsingrepen
10.5. Roosevelt vermindert de crisis vanaf 1933
11. president Hoover
11.1. 1929-1933
11.2. republikein
11.3. grijpt niet in
11.3.1. de economie komt er vanzelf weer bovenop
11.4. ontstaan van hoovervilles
11.4.1. sloppenwijken