Belevingsonderwijs

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Belevingsonderwijs Door Mind Map: Belevingsonderwijs

1. Simulaties(Berg, 2009)

1.1. Animaties

1.1.1. Cannock chase

1.1.2. Mountainmaker Earthshaker

1.1.3. world wide earthquake locator

1.1.4. Animatiebronnen

1.1.4.1. Global Climate Animations

1.1.4.2. A Science Odyssey: You Try It: Plate Tectonics

1.2. Computergames

1.2.1. Gamesbronnen

1.2.1.1. http://ww1.games4geog.com/

1.2.1.2. Topografie - Speel nu topografie spelletjes op Speeleiland.nl

1.2.1.3. ContentGenerator.net - create your own Educational Flash games

1.2.1.4. GeoGuessr - Let's explore the world!

1.3. Practicums

1.3.1. soorten practicums

1.3.1.1. lucht

1.3.1.2. water

1.3.1.3. bodem

1.3.1.4. gesteente

1.3.1.5. terreinvorm

1.3.2. werkvormen practica's

1.3.2.1. proces duidelijk maken

1.3.2.2. wat is de relatie

1.3.2.3. succesbeleving

1.3.2.4. stapgewijs/structuur

1.3.2.5. koppeling met leerstof

1.3.2.6. vaardigheden beheersen

1.3.2.7. grondige voorbereiding

1.3.2.8. help en controleer

1.3.2.9. nabespreking

1.3.3. Bron

1.3.3.1. Geoproeven

1.3.4. Waarom practica?

1.3.4.1. Practicum is een ideaal middel om door concretisering verschijnselen te laten zijn die het inzicht in processen verhogen.

1.3.5. Eenvoudige proefjes

1.3.5.1. Proeven met grond

1.3.5.1.1. Bezinken van zand, klei en löss

1.3.5.1.2. korrelgrootteverdeling zand

1.3.5.1.3. poriënvolume zand

1.3.5.1.4. capillaire werking zand en löss

1.3.5.1.5. doorlatendheid van zand en klei

1.3.5.1.6. kalkgehalte duinzand en zeeklei

1.3.5.1.7. ijzergehalte, zuurgraad, organische stofgehalte en vochtgehalte van bodemhorizonten

1.3.5.1.8. stenenpracticum waarbij leerlingen stenen determineren

1.3.5.2. Simulaties

1.3.5.2.1. stroomtafel: erosie en sedimentatie

1.3.5.2.2. stroomgoot: effect van obstakels op sedimentatie

1.3.5.2.3. sedimentatiebak: opbouw van een delta

1.3.5.2.4. spaterosie op zand en löss

1.3.5.2.5. zoet water op zout water/warm water op koud water

1.3.5.2.6. duinvorming

1.3.6. Voorbeelden proefjes

1.3.6.1. Capilaire werking grondsoorten

1.3.6.2. Fossiel maken

1.3.6.3. Instraling zon met zaklamp en globe

1.3.6.4. Wolk in glas

1.3.6.5. Vulkaan in glas

1.3.6.6. Platentektoniek met mars en snicker

1.3.6.7. Liquifactie (aardbeving Mexico 1985)

1.3.6.8. Caldera

1.3.6.9. Schildvulkaan/ stratovulkaan m.b.v. baking soda, azijn en afwasmiddel.

2. Multisensorisch Onderwijs

2.1. Waarom multisensorisch onderwijs?

2.1.1. Ondersteunen van effectief leren (Hattie,2009)

2.1.2. Variatie draagt bij aan motivatie van leerlingen(Ebbens en Ettekoven, 2015, p170)

2.1.3. Verwant voelen(Ebbens en Ettekoven, 2015)

2.1.4. Hersenpotentieel tot ontwikkeling brengen(Ebbens en Ettekoven, 2015, p.152)

2.1.5. Meer dan 50% van kinderen in niet talig-auditief, maar visueel ruimtelijk ingesteld(Kreger Silbermann, als aangehaald in Bernard- van Baaren, zd)

2.2. Linguïstisch(Wall,2011)

2.2.1. Lezen

2.2.2. Luisteren

2.2.3. Spreken

2.3. Ruimtelijk-Oriënterend(Wall,2011)

2.3.1. Oriënteren in de ruimte

2.4. Logisch Wiskundig(Wall,2011)

2.4.1. Rekenen

2.4.2. Puzzels oplossen

2.4.3. Wetenschappelijk denken

2.4.4. Redeneren

2.5. Muzikaal(Wall,2011)

2.5.1. Zingen

2.5.2. Muziekinstrument bespelen

2.5.3. Muziek analyseren

2.5.4. Muziek compeneren

2.5.5. Ritme

2.6. Lichamelijke Beweging(Wall,2011)

2.6.1. Lichaamscoördinatie

2.7. Interpersoonlijk(Wall,2011)

2.7.1. Verbale en non verbale gedrag begrijpen en interpreteren

2.8. Intrapersoonlijk(Wall,2011)

2.8.1. Reflecteren op eigen handelen

2.9. Naturalistisch(Wall,2011)

2.9.1. Objecten in de natuurlijke wereld herkennen en catigoreren.

3. Spellen en Spelen (Berg, 2009)

3.1. Leerspellen

3.1.1. Kwartet

3.1.2. Domino

3.1.3. Memory

3.1.4. Puzzel

3.1.5. Triviant

3.2. Rollenspellen

3.3. Simulatiespellen

3.4. Waarom toepassen in het onderwijs?

3.4.1. De kennis die de leerling opdoet, is meteen toepasbaar. Weliswaar in een spel, maar dat spel is een nabootsing van de werkelijkheid. Het geleerde wordt eerder als zinvol ervaren.

3.4.2. De regels en principes worden niet verteld en dan geleerd, maar door ervaring eigen gemaakt.

3.4.3. De leerlingen krijgen inzicht in besluitvormingsprocessen.

3.4.4. De leerlingen leren problemen oplossen.

3.4.5. De leerlingen leren rekening te houden met de inzichten van anderen.

3.4.6. De leerlingen oefenen in sociale vaardigheden en samenwerkingsvaardigheden.

3.4.7. Spelen werken motivatie verhogend als ze aan een aantal voorwaarden voldoen: • Het onderwerp moet door de leerlingen als zinvol worden ervaren. • Alle leerlingen moeten actief bezig kunnen zijn. • Er moet duidelijk overeenkomst met de werkelijkheid zijn. • Het spel moet een zekere stresssituatie kennen.

3.4.8. De leerlingen ervaren dat elke stap die zij in het spel zetten gevolgen heeft. Voor de persoonlijkheid van de leerling en voor het onderwijsleerproces is dat erg belangrijk.

3.5. Waar moet je rekening mee houden?

3.5.1. Een spel kost veel tijd: lestijd, maar ook voorbereidingstijd.

3.5.2. Bij het spelen van een spel worden leerlingen vaak meegesleept door het competitieve aspect, daardoor bestaat het gevaar dat het leerproces op de achtergrond raakt. Met een goede voor- en nabespreking is dit echter op te vangen.

3.5.3. De leerresultaten van een spel zijn wellicht vaak groter dan die van andere werkvormen maar sommige leereffecten, bijvoorbeeld houdingsverandering en het verwerven van vaardigheden, zijn vaak moeilijk te meten.

3.5.4. Een spel stelt hoge eisen aan klassenmanagement, de docent moet goed met een groep om kunnen gaan en een veilige leersituatie kunnen creëren.

4. Bronnen(Berg, 2009)

4.1. natuurgetrouw beeld

4.1.1. remotesensingbeeld

4.1.2. luchtfoto

4.2. structuurgetrouw beeld

4.2.1. overzichtskaart

4.2.2. structuurtekeningen

4.3. analoog beeld

4.3.1. thematische kaart

4.3.2. anamorfose kaart

4.3.3. ruimtelijk model

4.3.4. cartogram

4.4. Analyseren van bronnen

4.4.1. lokaliseren

4.4.1.1. waar is dat?

4.4.2. beschrijven

4.4.2.1. Wat is daar?

4.4.2.2. Hoe is dat daar?

4.4.3. verklaren

4.4.3.1. Waarom is het daar?

4.4.3.2. Waarom is het daar zo?

4.4.4. beoordelen

4.4.4.1. Is dat daar zo gewenst?

4.4.4.2. Hoe beleeft men dat daar?

4.4.5. toepassen

4.4.5.1. Is dat vaker zo?

4.4.5.2. Waar is dit vaker zo?

4.4.5.3. Waarom is dat daar vaker zo?

5. Veldwerk

5.1. Veldwerken(Berg, 2009)

5.1.1. Hoe help je leerlingen om veldwerk te leveren?

5.1.1.1. Leerlingen h

5.1.2. Doel van veldwerk(Berg, 2009, p242)

5.1.2.1. leren kijken/waarnemen en je ergens een voorstelling van maken

5.1.2.1.1. Doelstelling 1 gaat erom dat leerlingen ervaren in de ruimste zin van het woord wat iets is en hoe het eruitziet. Dit kan variëren van grondsoorten tot bouwstijlen en van agrarisch grondgebruik tot oeverwallen. Doelstelling 1 is een voorwaarde voor doelstelling 3 en 4.

5.1.2.2. leren kaartlezen

5.1.2.2.1. Doelstelling 2 is een belangrijke geografische vaardigheid en in de meeste gevallen een voorwaarde om de andere doelstellingen te kunnen bereiken.

5.1.2.3. leren wat het is om gegevens te verzamelen en die te analyseren

5.1.2.3.1. Doelstelling 3 is erop gericht om leerlingen te laten zien dat op basis van een groot aantal waarnemingen, patronen, relaties, tendensen of processen kunnen worden bepaald. Voorbeelden van waarnemingen en metingen zijn: • enquêtes over koopgedrag of woonvoorkeuren onder 100 bewoners; • het bepalen van de slootwaterstand, het agrarisch grondgebruik en de hoogteligging t.o.v. NAP op een dertigtal plaatsen om te laten zien dat er een verband is tussen twee of meer van deze aspecten; • het bepalen van verkeersproblemen (geluid, lucht, veiligheid en parkeeroverlast) langs de hoofdstraten; • het bepalen van de grondsoorten op een twintigtal locaties om te achterhalen hoe de grond in het gebied is ontstaan; • het meten van stroomsnelheid van een beek op diverse plaatsen.

5.1.2.4. het verbinden van theorie en praktijk

5.1.2.4.1. Doelstelling 4 is de basis voor gericht en betekenisvol leren. Daarvoor dient er tijdens de voorbereiding voldoende aandacht te worden besteed aan de theorie.

5.1.2.5. leerlingen in de gelegenheid brengen zich te verwonderen en vragen te stellen over de diversiteit in de wereld om hen heen

5.1.2.5.1. Doelstelling 5 is zeer individueel en zal per leerling sterk verschillen. Het enthousiasme van de docent kan hierbij een rol spelen maar het kunnen ook kleine dingen zijn waar de docent zich helemaal niet bewust van is geweest die leerlingen aanspreken.

5.1.3. Belangrijke noties m.b.t. veldwerk

5.1.3.1. Waarnemen

5.1.3.2. Veldwerk in groepjes

5.1.3.2.1. 1. alle groepen dien hetzelfde

5.1.3.2.2. 2. Alle groepen doen hetzelfde maar op een andere plaats - de verzamelde informatie is complementair

5.1.3.2.3. 3. Alle groepen doen iets anders maar op dezelfde plaats - de verzamelde informatie is complementair

5.1.3.2.4. 4. Alle groepen doen iets anders en heeft niet met elkaar te maken

5.1.3.3. Veldwerk voorgekookt

5.1.3.4. Kaartgebruik en veldwerk

5.1.4. Soorten veldwerk

5.1.4.1. Trajectmodel

5.1.4.1.1. Tocht met fiets of bus waarbij de docent uitlegt geeft

5.1.4.1.2. Excursie

5.1.4.2. Terreinmodel

5.1.4.2.1. Invitarisatie en interpretatie

5.1.4.3. Objectmodel

5.1.4.3.1. Eenvoudige nagebootst wetenschappelijk onderzoek. Leerlingen gaan een onderzoek doen naar een bepaald probleem.

5.2. Theorie van Christaller

5.2.1. Reikwijdte

5.2.2. Drempelwaarde

5.2.3. Verzorgingsgebied

5.2.4. Bron

5.2.4.1. http://www.canonnoordoostpolder.nl/images/pdf/christaller-model.pdf

5.2.5. Walter Christaller - Wikipedia