1. Sociologists
1.1. Theorie
1.1.1. Positivist
1.1.1.1. economie
1.1.1.2. sociologie
1.1.1.3. politieke wetenschappen
1.1.1.4. geografie
1.1.2. Interpretivist
1.1.2.1. sociale en culturele antropologen
1.1.2.2. Filosofen 'social theory'
1.2. Methode
1.2.1. Structuur denken
1.2.2. De grote lijnen
1.2.3. Kwantitatieve analyse
1.2.4. Wiskundige modellen
2. Kenmerken huidig dialoog
2.1. GEEN INTERACTIE, GEEN DIALOOG
2.1.1. Eenzijdig perspectief
2.1.2. Scheiding disciplines
2.1.2.1. Academische groepen/ discourse
2.1.2.2. vocabulaire
2.1.2.3. Verschillen in onderwijs en aanpak
2.1.2.3.1. SOC: Methode, theorie
2.1.2.3.2. HIST: Bijzonderheid
2.1.2.3.3. HIST: Weinig theoristen
2.1.2.4. Evaluatiemethode
2.1.3. Gebruik werken andere discipline
2.1.3.1. Orienteren gedachten
2.1.3.2. Lenen vocabulaire
3. Potentie - Ontwikkelen concepten van cultuur, waarbij verandering net zo normaal is als reproductie en waarbij praktische problemen over culturele betekenis ingebouwd zijn.
3.1. Tijdelijkheid
3.2. Structuur denken
3.3. Grote lijnen
3.4. Balans vinden tussen
3.4.1. Kwantitatieve analyse
3.4.2. Wiskundige modellen
3.4.3. Culturele structuren
4. Interesse in sociale relaties
4.1. Functioneren
4.2. Reproduceren
4.3. Transformeren
5. Tijdslijn
5.1. Grijs gebied (voor 1880)
5.1.1. Filosoof
5.1.2. Geschiedkundige
5.1.3. Schrijver
5.1.4. Wis/Natuurkundige
5.1.5. Econoom
5.2. Opkomst sociale studies (1880-1914)
5.2.1. Sociologie
5.2.2. Geschiedenis
5.2.3. Antropologie
5.2.4. Geografie
5.2.5. Politieke wetenschappen
5.2.6. Economie
5.3. Interdisciplinair werken (1918-nu)
5.3.1. Annales School (1929)
5.3.1.1. Marc Bloch
5.3.1.2. Lucien Febvre
5.3.2. Linguistic turn (1960)
5.3.3. Wederzijdse interesse (1970)
5.3.4. Cultural Turn (1980)
6. Geschiedkundigen
6.1. Sociale tijdelijkheid
6.1.1. Expliciet - Feitelijk
6.1.1.1. Tijd in onomkeerbaar
6.1.1.2. Eventueel
6.1.1.3. Gebeurtenis
6.1.1.4. Complex
6.1.1.5. Tijd is heterogeen
6.1.1.6. Oorzakelijk heteerogeen
6.1.1.7. Historische contextualisatie
6.1.1.8. Chronologie
6.1.2. Implicit