Tijd van steden en staten 1000-1500

Missie gs steden en staten

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Tijd van steden en staten 1000-1500 Door Mind Map: Tijd van steden en staten 1000-1500

1. De macht van de kerk

1.1. Kruistochten

1.1.1. Kruistochten waren tochten naae Palestina om Jeruzalem te bevrijden van de Islamieten

1.1.2. De eerste kruistocht was in het jaar 1095. De oproep hiervoor kwam van paus Urbanus II.

1.1.3. Oorzaken voor de kruistochten.

1.1.3.1. Jeruzalem was veroverd door de Islamieten

1.1.3.2. Turkse Seldjoeken vielen het Byzantijnse rijk in, waarvoor keizer Alexius I de paus om hulp vroeg.

1.1.4. Gevolgen van de kruistochten

1.1.4.1. Het Byzantijnse rijk ging ten onder.

1.1.4.2. Het aanzien van de paus steeg.

1.1.5. Ook hanelaren gingen mee met de kruistochten. In de gebieden waar ze kwamen hadden ze nieuwe producten waarin ook werd gehandeld.

1.1.6. Soms waren de kruistochten succesvol en soms niet. Dingen die niet goed gingen waren dat Jeruzalem in handen van de Moslims bleef en dat het Byzantijnse rijk ten onder ging. Dingen die wel goed gingen waren dat de handel met het Midden-Oosten beter werd en dat het aanzien van de paus steeg.

1.2. De investituurstrijd

1.2.1. Investituurstrijd

1.2.1.1. De machtstrijd tussen de paus en de keizer, om het aanstellen van de bisschoppen.

1.2.2. tweezwaardenleer

1.2.2.1. De wereld was volgens de tweezwaardenleer verdeeld in een wereldlijke- en een geestelijke macht

1.2.3. geestelijke macht

1.2.3.1. De geestelijke macht gaat over geloofszaken. Het hoofd hiervan is de paus.

1.2.4. wereldlijke macht

1.2.4.1. Het hoofd van de wereldlijke macht is de koning of keizer. Het gaat over landsbestuur en rechtspraak.

1.2.5. Bisschoppen waren vaak leenmannen van de koning of keizer. Hierdoor hadden ze wereldlijke en geestelijke macht. Ze hadden geestelijke macht omdat ze baas waren over een kerk.

1.2.6. De investituurstrijd ging vooral om de wereldlijke macht. Daarom is het een politiek conflict.

2. De opkomst van de handel

2.1. Ontwikkelingen in de landbouw

2.1.1. Drieslagstelsel

2.1.1.1. De grond werd verdeeld in 3 akkers; één akker lag braak, één was voor zomergraan en één was voor wintergraan. Ieder jaar wisselt het door.

2.1.2. Ontginnen

2.1.2.1. Bossen en moerassen werden geschikt gemaakt voor de landbouw.

2.1.3. Halsjuk

2.1.3.1. Een halsjuk was een soort beugel die om een os of een paard zijn nek ging, zodat ze bijvoorbeeld een ploeg konden trekken.

2.1.4. De bevolking groeide omdat er meer voedsel kwam.

2.1.5. Boeren produceerden meer oogst, waardoor ze de overschotten konden verkopen en er dus handel kwam.

2.1.5.1. Doordat er zoveel eten was, hoefde niet iedereen boer te worden en konden ze ambachten leren zoals bakker en timmerman.

2.2. De Hanze

2.2.1. De hanze was een handelsnetwerk.

2.2.1.1. Voorbeelden van producten die werden verhandeld zijn: linnen, wol. vis, graan en ijzer.

2.2.2. Samenwerkingsverbond

2.2.2.1. Steden handelden met elkaar. Hier hadden ze afspraken over gemaakt met elkaar.

2.2.2.2. Een ander samenwerkingsverbond dan de Hanze waren de stadstaten in Italië.

2.2.2.3. De steden werden door de handel steeds rijker en dus ook machtiger.

3. De middeleeuwse stad

3.1. Burgers

3.1.1. Burgers zijn mensen die in een stad wonren.

3.2. Stadsrechten

3.2.1. Stadsrechten zijn de rechten die een stad kreeg als ze genoeg belasting betaalden aan de landheer.

3.2.1.1. Voorbeelden zijn: een muur bouwen, een eigen bestuur hebben, een eigen munt en markten organiseren.

3.2.1.2. De stad werd bestuurd door het stadsbestuur, dit waren rijke burgers en patriciërs.

3.2.1.3. Sittard en Zutphen waren twee steden die in de late middeleeuwen stadsrechten kregen.

3.2.1.4. Omdat de stad nu eigen rechten had, had de adel er weinig meer over te zeggen.

3.3. Gilden

3.3.1. Een gilde is een groep ambachtslieden die elkaar hielpen.

3.3.1.1. Soorten gilden zijn bijvoorbeeld: een timmermansgilde, een bakkersgilde en een smidsgilde.

3.3.1.2. Voordelen van een gilde zijn: je werd altijd geholpen, er was veel samenwerking en er was geen concurentie.

3.3.1.3. Een nadeelmvan een gilde was dat niet iedereen werd toegelaten in een gilde.

3.3.2. Aan het einde van een opleiding tot ambachtslid, kreeg de leerling een meesterproef. Wanneer hij deze volbracht kon hij zich meester noemen.

3.4. De zwarte dood

3.4.1. Met de zwarte dood bedoelde men "de pest"

3.4.2. Als iemand de pest krijgt, krijgt hoge koorts en hoofdpijn. Dan krijgt hij dikke builen en onderhuidse bloedingen, die overgaan in zwarte vlekken. Daarna sterft de zieke binnen een paar dagen.

3.4.3. De pest kwam vanuit China. Met handelsboten gingen de besmette ratten mee naar Europa, vanuit waar het kon verspreiden.

3.4.4. De gevolgen van de pest waren dat er enorm veel mensen in West-Europa stierven, de oogsten mislukten waardoor er hongersnood was en de Franse munt was niets meer waard.