1. Grenzen Romeinse rijk
1.1. het meest westelijke deel van het Romeinse rijk is Portugal
1.1.1. in het oosten Rusland
1.1.1.1. in het noorden Engenland
2. hoofdstuk 4
2.1. Het Romeinse volk kiest Lucius Brutus tot consul
2.2. patriciërs (oorspronkelijk)
2.3. plebejers
2.3.1. volksvergadering
2.3.1.1. = beslissen over oorlog en vrede = wetvoorstellen of / goedkeuren
2.3.1.2. verkiest (een jaar) = bestuur = opperbevel = vertorecht
2.3.1.2.1. magistraten 1. praetoren 2.Censoren
2.3.1.3. Senaat = schatkist = buitenlandse politiek
2.3.1.3.1. Dictator alleenheerser in tijden van moelijkheden
3. dit moet ik leren voor de volgende toets!!!
4. functie van consul = het leger aanvoeren.
4.1. ze waren ook niet tegen de senaat omdat een consul maar 1 jaar consul is en na dat jaar wil die dan in het senaat komen.
5. Caesar Augustus
5.1. toen Julius Ceasar dood ging begon er weer een burgeroorlog uit voor wie de macht kreeg de winner van de burgeroorlog was Augustes.
5.2. Augustes pakte niet meteen de macht hij won de burgeroorlog en zij jullie mogen mij kiezen als consul en ze kozen hem als consul en hij was ook al geliefd in het leger
5.2.1. Hij bleef zichzelf ook opgeven voor consul want dan kon hij de macht houden. en het volk vond het goed ze vonden hem een fijne leider
5.3. hij ging daarna naar het senaat en hij vroeg mag ik voor recht spreken en of die financien mocht gebruiken en daarna of hij een tempel mocht bouwen voor Julius Caeser. Daardoor zie je ook dat hij meer macht krijgt want hij vraagt alles lief aan het senaat en het senaat zei JA
5.4. Hij noemde zichzelf niet leider maar de belangrijkste burger daarom werden de mensen ook tevreden met hem.
5.5. Hij heeft de titel van de keizer niet gewonnen of gepakt maar hij heeft het gekregen omdat hij zich heel ged gedroeg en alles deed wat een keizer moest doen hij was ook bij alle mensen geliefd en het was een heel populair man.
6. romanisering
6.1. overnemen van de Romeinse en de Griekse cultuur
6.2. Het heet de Romeinsgriekse cultuur imdat de romeinse en de griekse cultuur heel veel op elkaar leken en dat komt door dat de romeinen in griekenland zijn gekomen en daar hebben de romeinen het overgenomen
7. hoofdstuk 5
7.1. 4 redenen waarom Romeinen succesvol waren
7.1.1. 2. zorgen voor veiligheid aan de grenzen
7.1.1.1. ze hadden bij de grenzen ook harde wegen want dan konden ze sneller verplaatsen en spullen brengen
7.1.2. 3. bondgenootschappen
7.1.3. 1. goed getraind en betaald een beroepsleger
7.1.4. 4. rijkdom
7.1.4.1. soldij=belasting
8. Je bent heel je leven senaat en daarom konden er ook niet heel veel senaten komen
8.1. een senaat had ook heel veel macht omdat die nieuwe senatoren konden kiezen en vriendjes waren.
9. Julius Ceasar
9.1. Hij had een heel erg bekende en rijke familie dus dat was al een voordeel
9.2. Op zijn 12 e was hij al aan het oefenen om een leider te worden
9.3. op zijn 15-16e leeftijd ging hij al naar een militaire school
9.4. Hij was al snel een generaal en hij was ook een goede vriend bij de soldaten zoals hij gaf de soldaten extra geld leerde ze extra tactiken en die soldaten worden zijn vrienden en als je dan in problemen komt heb je al gelijk een klein leger hij gaf ze ook extra land om te leven
9.4.1. in de tijd dat hij een generaal was was er nog iemand anders die ook heel bekend was genaamd Alesia want ze waren allebei generaal en geliefd bij hun leger en allebei een consul.
9.5. hij wou ook de senaat laten stoppen omdat die te veel macht hadden en hij wou de consuls aan de macht laten komen omdat die veel meemaakten en veel meer deden.
9.6. het senaat vond het helemaal niet leuk dat Ceasar zoveel macht had en daarom hadden ze hem in de val gelokt en hebben ze hem met 10 mesteken vermoord
9.7. julius ceasar wordt dictator omdat hij de oorlog won, vrij makkelijk het senaat is hier niet blij mee en stak hem neer omdat hij teveel macht had ze lokte hem in de val en klaar 10 messensteken
10. Het leven in Rome
10.1. piramide van belangrijkheid.
10.1.1. 1. keizer en famillies
10.1.2. 2. senaat en familie
10.1.3. 3. handelaren, ambachtsliede en boerren.
10.1.4. 4. slaven