Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
pedagogiek Door Mind Map: pedagogiek

1. hoofdstuk 1

1.1. onderwijsleeromgeving

1.1.1. klassen opstelling

1.1.1.1. groepjes

1.1.1.2. u-vorm

1.1.1.3. bus opstelling

1.1.2. inrichtingselementen

1.1.2.1. speelruimte

1.1.2.2. kasten

1.1.2.3. instructie tafel

1.1.3. (digitale) hulpmiddelen

1.1.3.1. schoolborden

1.1.3.2. Montessori

1.1.3.3. dag rimtekaartjes

1.2. methodisch activiteiten ontwikkelen

1.2.1. begin situatie

1.2.1.1. Lev Vygotsky

1.2.1.2. individuele verschillen

1.2.2. je doelen

1.2.2.1. kerndoelen

1.2.2.2. lesdoelen

1.2.2.3. gedrags- inhouds - en didactisch component

1.2.3. voorbereidingen

1.2.3.1. directe instuctie model

1.2.3.1.1. fase 1= aandacht trekken

1.2.3.1.2. fase 2= de lesstof uitleggen

1.2.3.1.3. fase 3= controleren

1.2.3.1.4. fase 4= instructie geven

1.2.3.1.5. fase 5= begeleiden

1.2.3.1.6. fase 6= de afsluiting

1.2.3.2. les formulier

1.2.3.2.1. terugblik

1.2.3.2.2. introductie

1.2.3.2.3. instructie

1.2.3.2.4. begeleide inoefening

1.2.3.2.5. zelfstandige verwerking

1.2.3.2.6. afsluiting

1.2.3.2.7. nabespreken

1.2.3.3. evaluatie

1.3. klassenmanagement

1.3.1. afspraken

1.3.1.1. normen

1.3.1.2. waarden

1.3.2. materiaal beheer

1.4. leermiddelen

1.4.1. letterdoos

1.4.2. reuzeleesboek

1.4.3. samenleesboekjes

1.4.4. honderdveld

1.4.5. kralensnoer

1.4.6. richtingkaartjes

1.4.7. atlassen

1.5. 21st century skills

1.5.1. kritisch denken

1.5.2. creatief denken

1.5.3. probleem oplossend denken

1.5.4. computational thinking

1.5.5. informatievaardigheden

1.5.6. ICT- basisvaardigheden

1.5.7. mediawijsheid

1.5.8. communiseren

1.5.9. samenwerken

1.5.10. zelfregulering

1.6. differentiëren

1.6.1. macro niveau

1.6.1.1. middelbaar onderwijs

1.6.2. microniveau

1.6.2.1. basisonderwijs

1.6.3. convergente differentiatie

1.6.3.1. doelen voor de hele klas die iedereen moet halen

1.6.4. divergente differentiatie

1.6.4.1. iedereen op zijn/haar eigen niveau

1.6.5. interpersoonlijk

1.6.5.1. kunnen anderen goed begrijpen en begeleiden

1.6.6. intrapersoonlijk

1.6.6.1. eigen gevoel en gedacht goed onder woorden brengen

1.6.7. lichaam-motorisch

1.6.7.1. goed in staat om goed om te gaan met je eigen lichaam

1.6.8. logisch-motorisch

1.6.8.1. kan goed denken in getallen en hoeveelheden

1.6.9. natuurgerichte interlligentie

1.6.9.1. goed in observeren van de natuur en denken er over na

1.6.10. muzikaal ritmisch intelligent

1.6.10.1. veel ideeën over ritmes en muziek

1.6.10.2. sociale en culturele vaardigheden

1.6.11. verbaal linguïstische intelligentie

1.6.11.1. gebruiken en begrijpen woorden makkelijk

2. hoofdstuk 5

2.1. opvallend gedrag

2.1.1. opvallend gedrag

2.1.2. druk gedrag

2.1.2.1. onrustig bewegen; handen,voeten, wiebelen

2.1.2.2. moeite hebben met stil zitten

2.1.2.3. 1 stuk door praten

2.1.2.4. moeite met rustig spelen

2.1.3. opstandig gedrag

2.1.3.1. driftbuien

2.1.3.2. vaak ruzie met kinderen en volwassenen

2.1.3.3. anderen irriteren

2.1.3.4. prikkelbaar

2.1.3.5. grensoverschrijdend gedrag

2.1.3.6. teruggetrokken gedrag

2.1.3.7. onverschillig gedrag

2.1.3.8. oneerlijk gedrag

2.1.3.9. angstig gedrag

2.1.3.10. dromerig gedrag

2.2. voor ieder kind een plek

2.2.1. kinderopvang

2.2.1.1. reguliere kinderopvang

2.2.1.1.1. BSO

2.2.1.2. medisch kinderdagverblijf MKD

2.2.1.2.1. grote ontwikkelingsachterstanden

2.2.1.3. kinderdagcentrum KDC

2.2.1.3.1. meervoudige beperking

2.2.1.4. orthopedagogisch centrum

2.2.1.4.1. verstandelijke of gedragsproblemen

2.2.2. onderwijs

2.2.2.1. basisonderwijs

2.2.2.2. speciaal basisonderwijs SBO

2.2.2.2.1. meer ondersteuning

2.2.2.3. (voortgezet) speciaal onderwijs SO

2.2.2.3.1. cluster 1= blind/ slecht zien

2.2.2.3.2. cluster 2= doof/ slechthorend

2.2.2.3.3. cluster 3= gehandicapt/ langdurig ziek

2.2.2.3.4. cluster 4= stoornis/ gedragsproblemen

2.2.2.4. wetten

2.2.2.4.1. wet passend onderwijs

2.2.2.4.2. zorgplicht

2.3. een passende aanpak voor ieder kind

2.3.1. klassenmanagement

2.3.1.1. vast dagritme

2.3.1.2. infromatie

2.3.1.3. bewegingsmogelijkheden

2.3.1.4. afwisseling

2.3.1.5. prikkelarme ruimte

2.3.1.6. afgestemde leerstof

2.3.1.7. rustige plek

2.3.2. omgaan met storend gedrag

2.3.2.1. de juiste bril op

2.3.2.2. positieve aandacht

2.3.2.3. negeren

2.3.2.4. afleiden

2.3.2.5. humor

2.3.2.6. corrigeren

2.3.2.7. straffen

2.3.2.8. oorzaak achterhalen

2.4. problemen met ontwikkeling en leren

2.4.1. ontwikkelingsachterstanden

2.4.1.1. motorische ontwikkeling

2.4.1.2. sociaal-emotionele ontwikkeling

2.4.1.3. taal en spraak ontwikkeling

2.4.1.4. cognitieve ontwikkeling

2.4.1.5. spelontwikkeling

2.4.2. erkende ontwikkelingsstoornissen

2.4.2.1. neurologisch

2.4.2.1.1. oorzaak ligt bij de hersenen

2.4.2.2. ADHD

2.4.2.2.1. druk gedrag

2.4.2.3. ADD

2.4.2.3.1. druk van binnen

2.4.2.4. ASS

2.4.2.4.1. autisme

2.4.2.5. ODD

2.4.2.5.1. ernstig negatief gedrag

2.4.2.6. CD

2.4.2.6.1. extreem onacceptabel gedrag

2.4.2.7. DCD

2.4.2.7.1. motoriek stoornis

2.4.3. erkende leerstroonissen

2.4.3.1. dislexie

2.4.3.1.1. lezen

2.4.3.2. discalculie

2.4.3.2.1. rekenen

2.4.3.3. hyperlexie

2.4.3.3.1. snel en goed technisch lezen

2.4.3.4. hoogbegaafdheid

2.4.3.4.1. makkelijk leren

2.4.3.5. NLD

2.4.3.5.1. informatie komt goed binnen als je het hoort

2.5. achtergronden en oorzaken

2.5.1. onveilige en stressvolle situatie

2.5.1.1. erfelijkheid

2.5.1.2. omgeving

2.5.2. echtscheiding

2.5.2.1. regressieverschijnselen

2.5.2.1.1. terugval naar een eerdere periode in ontwikkeling

2.5.3. rouwverwerking

2.5.3.1. 0-6= staan er niet bij stil en weten niet wat dood precies is

2.5.3.2. 6-9= besef van dood is er

2.5.3.2.1. weten niet wat lange termijn inhoud

2.5.3.3. 9+

2.5.3.3.1. weten wat dood inhoud

2.5.4. ziekte bij familie leden

2.5.4.1. jonge mantelzorgers

2.5.5. overige oorzaken

2.5.5.1. voeding

2.5.5.2. traumatische ervaring

3. hoofdstuk 3

3.1. overeenkomsten en verschillen

3.1.1. diversiteit

3.1.2. verdrag voor de rechten van het kind

3.1.2.1. 1= ieder kind

3.1.2.2. 2= minderheidsgroepen

3.1.2.3. 3= onderwijs

3.1.2.4. 4= onderwijsdoelstellingen

3.1.2.5. 5= belangen van het kind

3.1.2.6. 6= bescherming tegen misbruik en verwaarlozing

3.1.3. waarden en normen

3.1.4. samen verschillend zijn

3.1.4.1. gezamelijkheid

3.1.4.2. ruimte

3.1.4.3. houding

3.1.5. macht en status

3.1.5.1. minderwaardig

3.1.5.2. meerderwaardig

3.1.6. referentie kader

3.1.7. visies op diversiteit

3.1.7.1. overdragen van normen en waarden

3.1.8. een plek waar iedereen welkom is

3.1.9. het inclusie model

3.1.9.1. recht om er bij te horen

3.1.9.2. een verschil

3.1.10. verschillende vormen diversiteit

3.1.10.1. religie

3.1.10.2. culturen

3.1.10.3. niet iedereen uit een groep heeft de zelfde gewoontes

3.1.10.4. vooroordelen

3.1.10.5. gezinssamenstelling

3.1.10.5.1. 1 ouder

3.1.10.5.2. samengesteld

3.1.10.5.3. enig kind

3.1.10.6. tweeling

3.1.10.7. arm of rijk

3.1.10.8. jongen of meisje

3.1.11. aangeboren

3.1.12. invloed van de omgeving

3.1.12.1. rolmodel

3.1.13. echt meisje, jongensachtig, meisjesachtig, echt jongen

3.1.14. temperament, karakter en persoonlijkheid

3.1.14.1. persoonlijkheid

3.1.14.2. actief

3.1.14.3. karakter

3.1.14.4. omgeving

3.1.14.5. persoonlijkheid

3.1.15. opvallend gedrag

3.1.16. hoogsensitiviteit

3.1.16.1. prikkels

3.1.16.2. snel schrikken

3.1.16.3. niet houden van verrassingen

3.1.16.4. vreemd geurtje ruimen

3.1.16.5. veel vragen stellen

3.1.17. zonder oordelen

3.1.17.1. mede-verantwoordelijk

3.1.18. perspectief nemen

3.2. zorgverbreding

3.2.1. beste begeleiding op kind

3.2.1.1. IB'er

3.2.1.2. speciaal leerlingzorg

3.2.1.3. externe hulp

3.2.2. self determination theory

3.2.2.1. sociale verbondenheid

3.2.2.2. autonomie

3.2.2.3. competentie

3.2.3. behoefte aan sociale verbondenheid of relatie

3.2.3.1. openheid

3.2.3.2. wederzijds vertrouwen

3.2.3.3. respect

3.2.3.4. verbondenheid

3.2.4. behoefte aan autonomie

3.2.5. behoefte aan competentie

3.2.5.1. motivatie

3.2.5.2. vertrouwen

3.2.6. adaptief onderwijs

3.2.6.1. zo goed mogelijk omgaan met verschillen in een groep

3.2.6.2. ontspannen sfeer

3.2.6.3. werken veel in groepjes

3.2.6.4. didactische werkvormen

3.3. als er zorgen zijn

3.3.1. organisatie van de zorg voor jeugd

3.3.1.1. centrum voor jeugd en gezin CJG

3.3.1.2. justitiële jeugdinrichting JJJ

3.3.2. laagdrempelige en herkenbare jeugdhulp

3.3.2.1. CJG

3.3.3. specialistische jeugdhulp

3.3.3.1. ambulante jeugdhulp

3.3.3.2. pleegzorg

3.3.3.3. jeugdzorgplus

3.3.3.4. verblijf in een jeugdinstelling

3.3.3.5. jeugd GGZ

3.3.3.5.1. lichte verstandelijke beperkten

3.3.3.5.2. lichamelijk beperking

3.3.3.5.3. somatische aandoening

3.3.3.5.4. psychiatrische aandoening

3.3.3.6. jeugdzorg voor jongeren met ernstige berperkingen

3.3.3.6.1. wet langdurig zorg Wlz

3.3.3.6.2. sterk gedragsgestoorde licht verstandelijke beperkten SVLVG

3.3.4. jeugdbescherming en jeugdrecalssering

3.3.4.1. ondertoezichtstelling OTS

3.3.4.2. uithuisplaatsing

3.3.4.3. jeugdreclassering

3.3.4.3.1. proces-verbaal hebben gehad

3.3.5. kindermishandeling

3.3.5.1. meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

3.3.5.2. stappenplan meldcode

3.3.5.2.1. 1= in kaart brengen van signalen

3.3.5.2.2. 2= overleggen met collega's en eventueel teamleider

3.3.5.2.3. 3= een gesprek aangaan

3.3.5.2.4. 4= wegen of Veilig thuis bellen

3.3.5.2.5. 5= word er hulp georganiseerd of word er melding gedaan