economie: wat mensen wensen

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
economie: wat mensen wensen Door Mind Map: economie: wat mensen wensen

1. 4.1: Van ruilhandel tot digitale economie.

1.1. Ontstaan van de economie: eerste ruiltransacties in de prehistorie.

1.1.1. 1. Nomadisch: directe ruil.

1.1.1.1. Nadelen directe ruilmiddelen:

1.1.1.1.1. Noden van de ruilende partijen moeten overeenstemmen.

1.1.1.1.2. De waarde van de ruilende partijen moeten overeenstemmen.

1.1.1.1.3. Grote goederen zijn niet deelbaar.

1.1.1.1.4. Je kan moeilijk vooruit plannen.

1.1.2. 2. Sedentair: specialisatie in de ruilhandel.

1.1.2.1. In deze periode werden er oplossingen voor de voorafgaande problemen gevonden. (voorwaarden ruilmiddelen)

1.1.2.1.1. De ruilmiddelen moeten in voldoende mate beschikbaar zijn, maar ook niet te veel.

1.1.2.1.2. Ze moesten duurzaam zijn.

1.1.2.1.3. Ze moesten makkelijk transporteerbaar zijn.

1.1.2.1.4. Ze moesten deelbaar of in kleine delen beschikbaar.

1.1.2.1.5. Ze moesten algemeen aanvaard zijn.

1.2. Toename van de complexiteit in de samenleving zorgden voor:

1.2.1. Nood aan meer economische transacties.

1.2.2. Nood aan betrouwbare betaalmiddelen die je makkelijk kan opslaan (sparen)

1.2.2.1. Oplossing werd gevonden in munten: vorsten sloegen deze van goud of andere edelmetalen.

1.2.2.1.1. Waarde munt=waarde materiaal waarmee de munt gemaakt is.

1.2.2.1.2. Gebruik van goud was risicovol. (Grote hoeveelheden waren lastig te transporteren.)

1.2.3. Nood aan betrouwbare betaalmiddelen die je makkelijk kan opslaan (sparen)

1.3. Digitalisering van het betaalverkeer:

1.3.1. Soortgelijk effect op de economie als de invoering van papieren geld.

1.3.1.1. Voordelen:

1.3.1.1.1. Transacties worden veiliger

1.3.1.1.2. Virtueel geld wisselt vlotter van eigenaar (goed voor de economie).

1.3.1.2. Nadelen:

1.3.1.2.1. Cybercriminaliteit

2. 3. Micro- en macro economie:

2.1. Micro-economie:

2.1.1. Bestudeert het gedrag van gezinnen en bedrijven en focust op het aanbod van en de vraag naar goederen en diensten.

2.1.1.1. Belangrijke vragen die de micro-economie behandelt:

2.1.1.1.1. Hoe komt de prijs van goederen en diensten tot stand?

2.1.1.1.2. Hoe evolueren de vraag en het aanbod wanneer de prijs stijgt of daalt?

2.1.1.1.3. Wat gebeurt er wanneer het aanbod en de vraag niet overeenkomt?

2.1.1.2. Belangrijke begrippen uit de micro-economie:

2.1.1.2.1. Marktwering/marktmechanisme

2.1.1.2.2. Marktfalen

2.1.1.2.3. Prijselasticeit

2.1.1.2.4. Elastische vraag

2.2. Macro-economie

2.2.1. Bestudeert het collectieve gedrag i.v.m. de productie, consumptie en distributie van het geld, goederen en diensten. Hierbij gaat het over de economische activiteiten van een regio, land of zelfs van de hele wereld.

2.2.1.1. Belangrijke onderwerpen die aan bod komen in de macro-economie:

2.2.1.1.1. Economische groei

2.2.1.1.2. Inflatie

2.2.1.1.3. Werkloosheid

2.2.1.1.4. Armoede

2.2.1.1.5. Duurzaamheid

2.2.1.2. Belangrijke begrippen in de macro-economie:

2.2.1.2.1. Bruto binnenlands product

2.2.1.2.2. Bruto binnenlands product per capita (per persoon)

2.2.1.2.3. De Gini-index

3. 4.Van homo sapiens tot homo economicus.

3.1. Sterke focus op economisch aspect: belangrijke motor achter de samenleving.

3.1.1. symptoom van het mensbeeld van de homo economicus: vermarkten van het onderwijs.

3.1.2. Mensbeeld homo economicus: suggereert dat de mens een economisch wezen is en dat ze rationele keuzes maken uit eigenbelang.

3.1.2.1. In de praktijk is dit echter niet echt correct.

4. 1. Wat is economie?

4.1. Economie is de wetenschap die keuzeproblematiek bestudeert.

4.1.1. Keuzeproblematiek: elke samenleving heeft nood aan bepaalde goederen en diensten. Door schaarste aan middelen en tijd moeten mensen voortdurend keuzes maken.

4.1.1.1. Er zijn echter goederen die niet schaars zijn: deze noemen we vrije goederen

4.2. Actoren in de economie:

4.2.1. Producenten

4.2.2. Consumenten

4.2.3. Distributeurs (distributiesector)

4.2.3.1. Groothandelaars

4.2.3.2. Kleinhandelaars

4.2.3.3. Tussenpersonen

4.2.4. De overheid

4.3. De weg die goederen afleggen doorheen het productieproces (de productieketen)

4.3.1. 1. Productie

4.3.1.1. Ontgonnen

4.3.1.2. Gekweekt

4.3.2. 2. Distributie

4.3.2.1. Getransporteerd

4.3.2.2. Verder verwerkt

4.3.2.3. Verpakt

4.3.2.4. Opgeslagen

4.3.2.5. Verhandeld

4.3.2.6. Opnieuw vervoerd

4.3.2.7. Belandt in de winkelrekken

4.3.3. 3. Consumptie

5. 2. De keuzeproblematiek.

5.1. Ons consumptiegedrag (de keuzes die we maken) wordt bepaald door onze cultuur. Bedrijven spelen daar gretig op in , waardoor onze keuzes bepalen welke producten schaars worden en welke niet.

5.1.1. Factoren in onze cultuur die ons consumptiepatroon bepalen:

5.1.1.1. Opvoeding

5.1.1.2. Waarden & normen

5.1.1.3. Onderwijs

5.1.1.4. De peergroep/leeftijdsgenoten

5.1.1.5. De media

5.1.2. Consumentisme: regelmatig dingen kopen is een waarde op zich geworden die bijdraagt tot de vorming van onze identiteit en sociale status. Dit komt door:

5.1.2.1. Alomtegenwoordigheid van opdringerige reclame.

5.1.2.2. Massale aanbod van consumptiegoederen.

6. 4.2: Van agrarische tot postindustriële samenleving.

6.1. Agrarische samenleving:

6.1.1. Belangrijkste sector: primaire sector

6.1.1.1. Ontginnen van grondstoffen en natuurlijke producten.

6.2. Industriële samenleving:

6.2.1. Belangrijkste sector: secundaire sector

6.2.1.1. Het verwerken van goederen en de hoge mate van arbeidsverdeling en specialisatie.

6.3. Postindustriële samenleving

6.3.1. Belangrijkste sector: tertiaire sector

6.3.1.1. In de postindustriële samenleving is de tertiaire sector de belangrijkste. Het is een diensteneconomie. De meeste mensen halen winst uit dienstverlening.

6.4. Alle samenlevingen hebben een belangrijke, gemeenschappelijke sector:

6.4.1. De quartaire sector.

6.4.1.1. Alle ondernemingen zonder winstoogmerk die onder de overheid vallen:

6.4.1.1.1. Defensie

6.4.1.1.2. Onderwijs

6.4.1.1.3. Zorgverlening

6.4.1.1.4. Brandweer

6.4.1.1.5. Culturele centra

6.4.1.1.6. ...

6.5. Karl Marx: toonde aan dat wanneer de economische structuren wijzigen, er ook in andere maatschappelijke domeinen veranderingen optreden.