Les: Hechting

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Les: Hechting Door Mind Map: Les: Hechting

1. Intern werkmodel

1.1. Beeld van ouder

1.1.1. Beschikbaar, responsief, troost en hulp biedend bij negatieve ervaringen

1.2. Beeld van zichzelf

1.2.1. Moeite waar om voor gezorgd te worden

1.3. Heeft als doel: affect regulatie

1.3.1. Verzorgingsfiguur

1.3.1.1. Beschikbaarheid en responsiviteit

1.3.1.1.1. Veilig vs onveilig gehecht

1.3.2. Kind

1.3.2.1. Temperament, kindfactoren

1.3.2.1.1. Type onveilige hechting

2. De Secure Base - Safe Haven

2.1. Verzorger kan mij helpen negatieve arousal te doen stoppen

2.1.1. Voeden, laten slapen, wiegen, troosten, aandacht afleiden, verzorgen,...

2.2. Essentiële voorwaarden om omgeving te exploreren

2.2.1. Ouder een secure base?

2.2.1.1. Ervaren als veilige haven waarnaar men terug kan gaan in tijden van nood

3. Soorten hechting

3.1. Mary Ainsworth: Strange situation (1978)

3.1.1. Kind en moeder in nieuwe, aanlokkelijke omgeving met speelgoed

3.1.2. Vreemde komt binnen, praat met moeder en kind

3.1.3. Moeder verlaat ongemerkt de kamer

3.1.4. Terugkomst moeder, vreemde laat moeder en kind eventjes alleen

3.1.5. Moeder gaat opnieuw weg, vreemde komt terug binnen

3.1.6. Tweede reünie met moeder

3.2. Hechtingstyes

3.2.1. 2 assen

3.2.1.1. Hechtingsangst en hechtingsvermijding

3.2.1.1.1. Hechtingsangst is analoog aan zelfbeeld

3.2.1.1.2. Hechtingsvermijding gaat over het anderbeeld

3.2.1.1.3. Hechtingsangst en hechtingsvermijding zijn laag = veilige hechting

3.2.1.1.4. Grote hechtingsangst, laag hechtingsvermijding = angstige hechting

3.2.1.1.5. Vermijdende hechting met hoge hechtingsangst = fearful avoidant

3.2.1.1.6. Vermijdende hechting met lage hechtingsangst = dismissing avoidant

4. Theorie over emotie- regulatie

4.1. Hechtingsfiguur

4.1.1. Beschikbaarheid en responsiviteit

4.1.1.1. Secure vs insecure attachment

4.2. Kind

4.2.1. Temperament en intelligentie

4.2.1.1. Subtype of insecure attachment

5. Hechtingsrelaties tijdens adolescentie

5.1. Ouders blijven belangrijk in tijden van stress

5.2. Onderzoek

5.2.1. 1. positieve correlaties tussen hechtingskwaliteit en intra- en interpersoonlijk gedrag in adolescentie

5.2.2. 2. veilig gehechte adolescenten zijn sociaal competenter

5.2.3. 3. invloed hechtingsstijl op identiteitsontwikkeling nog onzeker

5.3. Hechtingsrelaties met vrienden = belangrijker

6. Hechting en ergotherapie

6.1. 1. Vroege interventie

6.1.1. Ontwikkeling van jonge kinderen ondersteunen

6.1.1.1. Circle of Security Project (US)

6.1.1.2. Parent and Child Therapy (Australia

6.1.2. Verbeteren hechtingskwaliteit bij adolescenten en volwassen

6.1.2.1. Family Based Attachment Therapy

6.1.3. Niet ruim toegepast door ergo's, zeer weinig ergo- literatuur

6.2. 2. Gezondheidsgedrag

6.2.1. Onveilige hechting voorspelt

6.2.1.1. Groter risico op ontwikkelen van chronische ziekte

6.2.1.2. Minder copinggedrag

6.2.1.3. Minder mogelijkheden om externe ondersteuning te behouden

6.2.1.4. Problemen bij aanpassen aan ziekte

6.2.2. Klinisch relevant voor ergotherapeuten

6.3. 3. Werk

6.3.1. Onveilige hechting voorspelt

6.3.1.1. Perceptie van het krijgen van minder ondersteuning van de leidinggevenden

6.3.2. Anxious Attachment en Avoidant Attachment

6.4. 4. Klinische praktijk

6.4.1. Veilig gehechte cliënten

6.4.2. Onveilig gehechte psychologen

6.4.2.1. Minder empathie naar cliënt

6.4.3. Veilig gehechte psychologen

6.4.3.1. Diepgaandere sessies, meer exploratie

6.4.4. Belangrijk voor type interventie

6.4.4.1. Emotionele zelf- regulatie

6.4.4.1.1. Anxious Attached people

6.4.4.2. Emotionele bewustwording

6.4.4.2.1. Avoidant attached people

6.5. 5. Neonatale zorg

6.6. 6. Ontwikkeling kinderen

6.6.1. De hechtingsstijl van kind en ouders kennen

6.6.2. Leer ouders bewustzijn van eigen stijl aan

6.7. 7. Integratieve benadering

7. Historiek

7.1. Harlow (1958)

7.1.1. Warmte, nabijheid, genegenheid, het 'binden' zijn belangrijke variabelen om te kunnen groeien

7.2. Ethologische benadering

7.2.1. Hechting is aangeboren

7.2.2. Neiging tot binding

7.2.3. Lorenz

7.2.3.1. Gehechtheid is gedrag dat bedoeld is om nabijheid tot een ander individu te zoeken en te behouden

7.3. Bowlby (1969)

7.3.1. Basis waaruit het kind de wereld kan exploreren

7.3.2. Biedt veiligheid indien nodig

8. Ontwikkeling van hechting

8.1. 1. Onaangenaam - wenen

8.2. 2. Succesvolle affectregulatie door ouders

8.3. 3. Beeld van ouder als veilige basis

8.4. 4. Exploratie en verdere ontwikkeling zelfstandige affectregulatie

8.5. 5. Latere coping: veilig gehecht, angstig gehecht, vermijdend gehecht

8.6. Gaat hand in hand met cognitieve en emotionele rijping

8.6.1. 0-2 maanden

8.6.1.1. Sociale en communicatieve signalen/ huilen, glimlachen, oogcontact/ beetje herkenning van ouders/ iedereen kan troosten

8.6.2. 2-7 maanden

8.6.2.1. Lichte voorkeur voor bekenden (bv. ouders)/ meer naar lachen, kunnen beter troosten

8.6.3. 7-12 maanden

8.6.3.1. Toenaderingsgedrag/ ontwikkeling van persoonsrepresentatie/ scheidingsangst/ vreemde angst

9. Hechting voorbij de 1ste levensjaren

9.1. Lagere schoolleeftijd

9.1.1. Loskomen van thuis, actief teruggrijpen naar secure base, toenemend belang van vrienden en activiteiten

9.2. De adolescentie

9.2.1. Hechting opbouwen met vrienden belangrijker dan met ouders

9.2.2. Ouders blijven een referentiepunt

9.3. De volwassenheid

9.3.1. Hechting opbouwen met romantische partner

9.3.2. Hechting aangaan met kinderen

10. Attachment figures in infancy?

10.1. Rol van vader is complementair

10.1.1. Kan verschillend zijn

10.2. Kinderverzorgers en oudere siblings kunnen hechtingsfiguren zijn

11. Hechtingsrelaties tijdens volwassenheid?

11.1. Hazan & Shaver, 1987, 1988)

11.1.1. Partner aanwezig -> meer exploratie, meer op je gemak, meer zelfvertrouwen

11.1.2. Partner niet aanwezig -> angstiger, contact herstellend gedrag

11.1.3. Variatie in werkmodel is gelijkaardig

11.2. Airport Study (Fraley & Shaver, 1998)

11.2.1. Hechtingsgedrag bij afscheidsmomenten

11.2.1.1. 2- fasen observationale beschrijven

11.2.1.2. Fase 1: gedragspatronen beschrijven