Leren E: leren betekent voor mij het uit bereiden van kennis en het kennismaken met nieuwe inform...

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Leren E: leren betekent voor mij het uit bereiden van kennis en het kennismaken met nieuwe informatie. Door Mind Map: Leren E: leren betekent voor mij het uit bereiden van kennis en het kennismaken met nieuwe informatie.

1. leervormen

1.1. abstract leren: voorstellingen maken, geen realiteit

1.1.1. E: Toen ik in groep 8 zat had een hoogbegaafde jongen in mijn klas, hij kon beter abstract denken dan iedereen. Hij was heel creatief.

1.2. actief leren: nieuwe kennis opdoen met betrekking van activiteiten.

1.2.1. V: de leerlingen zijn bezig met de leerstof doormiddel van activitieten. Denk hierbij aan experimenten tijdens natuur.

1.3. concreet leren: leren op objectieve basis

1.3.1. V: de leerlingen krijgen rekensommen zonder context. Hierbij leren ze snel en simpel rekenen.

1.4. reflectief leren: het nadenken over het leren met de bedoeling om het leren te verbeteren, om jezelf verder te ontwikkelen.

1.4.1. E: Na het geven van mijn lessen gebruik ik bepaalde formulieren om te reflecteren op mijn lessen. Hiervan kan ik leren en verder ontwikkelen.

2. leerstrategieën

2.1. herhaling: repeteren van de leerstof

2.1.1. organisatie: ordenen van de leerstof

2.1.1.1. elaboratie: relaties leggen tussen begrippen

2.1.1.1.1. verbeelding: voorstellingen maken bij de leerstof

2.1.1.2. E: Tijdens het maken van mindmaps let ik erop dat alle begrippen die bij elkaar horen, dezelfde kleur hebben.

2.1.1.3. V: de leerlingen op stage ordenen de voorwerpen van de les van groot naar klein.

2.2. theorie vertalen: theorie omzetten naar belevingswereld

2.2.1. werken met modellen: stappenplan of lesmodel gebruiken

2.2.1.1. verbeelding: verschillende opdrachten voor leerstof bedenken

2.2.1.1.1. concrete toepassingen: ideeën in details uitwerken

2.2.1.2. V: de leerlingen leren op school hoe ze met verschillende leerstrategieën kunnen werken, zoals een stappenplan, mindmap, etc.

2.2.2. E: tijdens mijn stage bij de kleuters heb ik tijdens kerst de leerlingen geleerd hoe je delen met iemand. Dit heb ik met kerstkoekjes en cadeautjes gedaan, om bij hun belevingswereld te blijven.

2.3. methodisch handelen: leiden door systematiek

2.3.1. interactie: flexibel kunnen denken binnen in een lesmodel

2.3.1.1. presentie: oplettend en bewust zijn tijdens de les

2.3.1.1.1. reflection-in-action: inzicht op de goede kwaliteiten tijdens de les

2.4. distilleren: terugblik op ervaringen

2.4.1. herzien: het ontwerp verbeteren

2.4.1.1. plannen: nadenken over de vervolg stappen

2.4.1.1.1. metacognitie: ontwikkeling van jezelf

2.4.1.2. E: ik heb vaak een lesontwerp verbeterd, nadat er feedback op is gegeven door een medestudent of leerkracht.

3. leervoorkeuren

3.1. denker: leerstof transformeren in kennis met behulp van leerstrategieën.

3.2. ontwerper: theorie vertalen naar begrijpelijke context

3.2.1. E: als leraar in opleiding leer ik de lesstof om te zetten naar een manier waarop de leerlingen het ook begrijpen.

3.3. doener: ontwerp volgens bedoelingen van het ontwerp uitvoeren.

3.3.1. V: ik gebruik tijdens een les op stage een bepaald lesmodel. Hierbij hou ik rekening met de stappen die ik hierin heb beschreven.

3.4. beschouwer: met afstand kijken naar het leerproces.

4. leerconcepten

4.1. opnameconstructie: het opnemen en reproduceren van informatie dat kant en klaar wordt aangeboden.

4.1.1. E: tijdens de lessen van onderwijskunde leer ik veel nieuwe informatie over bijvoorbeeld leerstrategieën. Dit kan ik daarna vanuit een artikel uitleggen en uiteenzetten in een mindmap.

4.2. constructieleerproces: betekenis geven aan informatie, inzicht krijgen en het opbouwen van kennis.

4.2.1. E: tijdens een les van aardrijkskunde kan ik begrippen koppelen aan elkaar en dit betekenis geven, daarmee kan ik de kennis opbouwen en uit bereiden.

4.3. toepassingsleerconceptie: zoeken naar toepassingsmogelijkheden

4.4. stimuleringsleerconceptie: begrijpen waarom je moet leren, zodat je daarna interessante dingen ermee kunt doen.

4.4.1. V: In mijn stageklas zit een leerling die ongemotiveerd is om te leren. Samen met mijn mentor probeer ik deze leerling te motiveren door naar nieuwe interesses te zoeken.

5. geheugen en leren

5.1. sensorisch geheugen: het is het geheugen voor recente zintuigelijke indrukken. Het wordt vaak verward met het kortetermijngeheugen.

5.2. werkgeheugen: het legt verbanden tussen informatie die is opgeslagen in het kortetermijngeheugen.

5.2.1. persoonlijke interpretatiekader: het bewerkt en vormt de nieuwe informatie op zo’n manier dat het verbonden kan worden aan bestaande.

5.2.2. kennisnetwerken: waarin kennis en ervaringen van een persoon op een geordende wijze in opgeslagen is.

5.3. langetermijngeheugen: Hierin wordt informatie voor een lange tijd opgeslagen. Er wordt hierbij onderscheidt gemaakt tussen bewust en onbewust geheugen.

5.3.1. declaratieve kennis: kennis over abstracte feiten. Het is niet context verbonden.

5.3.2. episodische kennis: kennis over specifieke gebeurtenissen

5.3.3. procedurele kennis: kennis over gewoonten, vertrouwde handelingen en ongeschreven regels.

6. uitbereiding van kennis structuren.

6.1. assimilatie: proberen nieuwe informatie en ervaringen zoveel mogelijk te plaatsen in de mentale schema’s die al bestaan in het geheugen.

6.1.1. transfer: de leerling kan in een nieuwe of gewijzigde situatie toepassen wat het eerder heeft geleerd.

6.1.2. betekenis en ordenend principe: kennis en ervaring koppelen aan bestaande informatie.

6.1.2.1. geheugensporen: ontstaan door ordening

6.1.3. E: ik koppel de nieuwe leerstof van bepaalde vakken aan de stof die ik op de middelbare- en basisschool heb geleerd.

6.2. accommodatie: Het aanpassen van het persoonlijke interpretatiekader om nieuwe kennis en ervaringen betekenis te kunnen geven.

6.2.1. V: de leerlingen krijgen les over een nieuw onderwerp. Deze nieuwe informatie kan later gebruikt worden om weer uit te bereiden.