1. Verval: Het hoogteverschil tussen twee plaatsen waar een rivier stroomt.
2. Verhang: Het hoogteverschil per kilometer. Je berekent dit door de lengte te delen door het hoogteverschil.
3. Meanderen: De rivier sedimenteert en kronkelt. Dit gebeurt vooral in de benedenloop van de rivier.
4. Stroomgebied: Een verzamelgebied van een rivier waarbinnen alle neerslag en grondwater via de zijrivieren uiteindelijk in de hoofdrivier stroomt.
5. Waterscheiding: De grens tussen stroomgebieden
6. Vertragingstijd: De tijd die het water van een regenbui nodig heeft om uiteindelijk in de rivier te komen.
7. Ontbossing: De natuur verdwijnt.
8. Gletsjerrivier: Een rivier die vooral bestaat uit smeltwater.
9. Gemengde rivier: Een rivier die bestaat uit regenwater én smeltwater.
10. Stroomstelsel: Het geheel van de hoofdrivier met al zijn zijtakken noem je het stroomstelsel van een rivier. Dit bestaat uit drie delen: De bovenloop, de middenloop en de benedenloop.
10.1. d
11. De bovenloop: Hoog in de bergen, waar de rivier ontspringt. Door het grote hoogteverschil stroomt de rivier snel en is de erosieve kracht groot.
12. De middenloop: Het middelste deel, waar de rivier door een dal loopt waar hij zich heeft ingesneden.
13. De benedenloop: Dicht bij de monding waar de rivier door een riviervlakte stroomt. De stroomsnelheid is laag en hierdoor neemt de sedimentatie toe.
14. Regiem: Het verschil in waterafvoer gedurende het jaar noemen we het regiem.
15. Regenrivier: Een rivier die bestaat uit water van regen.
16. Debiet: De totale hoeveelheid water die een rivier afvoert.
17. Piekafvoer: Het waterpeil stijgt in een korte periode erg sterk.