1. Sociaal-economisch
1.1. Zuid-Duitsland
1.1.1. gevolgen van blokkade
1.1.1.1. slechte hygiëne
1.1.1.1.1. ziektes
1.1.1.2. hongersnood
1.2. Inflatie (begin '20)
1.2.1. verdwijnt op termijn
1.2.2. economie herstelt
1.3. Demografie werkt niet meer
1.4. Beurscrash (begin 30')
1.4.1. Armoede en werkloosheid
1.4.2. banken gaan failliet
1.4.2.1. Nog meer werklozen
1.4.2.2. DUS: meer stemmen voor Hitler
2. Cultureel
2.1. Antisemitisme (=jodenhaat)
2.1.1. vooroordelen
2.1.1.1. joden zijn een apart ras
2.1.2. zeer cultureel
2.1.2.1. zeer snel verspreid
2.2. productiegang
2.2.1. Duitsland maakt culturele beweging
2.2.1.1. terug naar oudere normen
2.2.1.2. Hitler creëert jeugdbeweging
3. Politiek militair
3.1. Gevolg van WOI
3.1.1. Partijen polariseren
3.1.1.1. ontevredenheid van Duitsers vermindert
3.1.1.1.1. moeilijk: overeenkomst
3.1.1.2. toenemende tegenstelling
3.1.2. Soldaten voelen zich bedreigd
3.2. 1919: arbeidspartij
3.2.1. Verdrag van Versailles ongelijkheid
3.2.1.1. Duitsland verliest grondgebied
3.2.1.2. Hitler wordt lid
3.2.1.3. Hitler wordt leider van de partij: Nazi
3.3. 1923: Frankrijk zet Ruhrgebied af
3.3.1. Onrust: Duitsland is vernederd
3.3.2. Hitler wilt revolutie
3.3.2.1. Putshprocus
3.4. Meer aanhangers (begin '20)
3.4.1. 1923: 37% van de stemmen
3.4.2. Nazistormtroopers
3.4.2.1. veel geweld
3.4.2.2. jongeren waren opstandig
3.4.2.3. opknappen van vuile werk