1. hoofdzin?
1.1. conjunctief?
1.1.1. heden?
1.1.1.1. overleggende vraag
1.1.1.2. verbod of bevel
1.1.1.3. vervulbare wens (soms utinam)
1.1.1.4. potentialis in de MZ, EV, OV
1.1.2. verleden?
1.1.2.1. irrealis in de MZ, EV, OV
1.1.2.2. onvervulbare wens (altijd utinam!!)
1.2. indicatief?
1.2.1. realis in MZ, EV, OV
2. bijzin?
2.1. conjunctief?
2.1.1. qui(qui)/uter/quicumque
2.1.1.1. bijvoeglijke bijzin: schakering doel/gevolg/reden/toegeving
2.1.2. si(non)/nisi
2.1.2.1. heden?
2.1.2.1.1. bijwoordelijke bijzin van voorwaarde: potentialis
2.1.2.2. verleden?
2.1.2.2.1. bijwoordelijke bijzin van voorwaarde: irrealis
2.1.3. dum(modo)
2.1.3.1. bijwoordelijke bijzin van voorwaarde
2.1.4. 1dum/donec 2priusquam/antequam
2.1.4.1. 1 bijwoordelijke bijzin van tijd: bedoeling
2.1.4.2. 2 bijwoordelijke bijzin van tijd: verwachting
2.1.5. cum
2.1.5.1. cum historicum bijwoordelijke bijzin van tijd
2.1.5.2. cum concessivum bijwoordelijke bijzin van toegeving
2.1.5.3. cum causale bijwoordelijke bijzin van reden
2.1.6. quod/quia/quoniam
2.1.6.1. bijwoordelijke bijzin van reden: onechte reden
2.1.7. quasi/velut si/tamquam si
2.1.7.1. bijwoordelijke bijzin van vergelijking: onechte vergelijking
2.1.8. ut/ut ne
2.1.8.1. bijwoordelijke bijzin van doel
2.1.9. ut/ut non
2.1.9.1. bijwoordelijke bijzin van gevolg
2.1.10. quamvis
2.1.10.1. bijwoordelijke bijzin van toegeving
2.2. indicatief?
2.2.1. qui(que)/uter/quicumque
2.2.1.1. bijvoeglijke bijzin: zuivere uitleg
2.2.2. si(non)/nisi
2.2.2.1. bijwoordelijke bijzin van voorwaarde: realis
2.2.3. si/(sic)ut(i)/quemadmodum
2.2.3.1. bijwoordelijke bijzin van vergelijking: echte vergelijking
2.2.4. quamquam/etsi/tametsi
2.2.4.1. bijwoordelijke bijzin van toegeving
2.2.5. quod/quia/quoniam
2.2.5.1. bijwoordelijke bijzin van reden: echte reden
2.2.6. postquam/ubi/dum/donec priusquam/antequam
2.2.6.1. bijwoordelijke bijzin van tijd: zuivere tijd
2.2.7. cum
2.2.7.1. cum temporale bijwoordelijke bijzin van tijd