1. Taal
1.1. Latijns
1.2. Oudnederlands
1.3. Middelnederlands
1.3.1. Voorloper modern Nederlands
1.3.2. Verschillende naamvallen
1.3.2.1. Accuratief
1.3.2.2. Datief
1.3.2.3. Genitief
1.3.2.4. Nominatief
2. Literatuur
2.1. Mondeling
2.1.1. Rijmend doorverteld
2.1.1.1. Makkelijker
2.1.2. Jongleurs en acrobaten
2.1.2.1. Voor volk
2.1.2.2. Kunstjes
2.1.3. Troubadours en ministrelen
2.1.3.1. Dichters
2.1.3.1.1. Verhalen en liederen
2.1.3.1.2. Aan het hof
2.1.3.2. Uitvinders hoofse liefde
2.1.3.3. Zuid-Frans
2.2. Geschreven
3. Handschriften
3.1. Bestonden uit:
3.1.1. Bladgrote miniaturen
3.1.2. Rood- en gouddruk
3.1.3. Hoofdletters als schilderijen
3.1.4. Blad- en randversieringen
3.1.5. Vier folio's
3.1.6. Perkament
3.2. Werden voorgelezen of gezongen
3.3. Kostbaar
3.3.1. Uniek
3.3.2. Bladgoud
3.3.3. Perkament
3.3.4. Even duur als stenen huis
3.4. Veel verloren
3.4.1. Oorlogen
3.4.2. Recyclage
3.4.2.1. Palimsest
4. Maatschappij
4.1. Geestelijkheid
4.1.1. Clerus
4.1.2. Veel voorrechten
4.1.3. Geen krijgsdiensten
4.1.4. Eerste stand
4.1.5. Hoge geestelijkheid
4.1.5.1. Aristocratie
4.1.5.2. Kant van de adel
4.1.6. Lage geestelijkheid
4.1.6.1. Kant van de boeren
4.1.7. Geen belastingen
4.1.8. Kunnen belastingen heffen
4.2. Adel
4.2.1. Geen arbeid
4.2.2. Veel voorrechten
4.2.3. Geen belastingen
4.2.4. Taak
4.2.4.1. Volk beschermen
4.2.5. Tweede satnd
5. Religie
5.1. Europa
5.1.1. Christendom
5.2. West-Europa
5.2.1. Rooms-katholiek
6. Positie van de vrouw
6.1. Edelvrouw
6.1.1. Controle familiebezit
6.1.2. Dure kleren en juwelen
6.1.3. Manieren
6.1.4. Grondbezit
6.1.5. Erfgenamen
6.2. Vrouwen middenklasse
6.2.1. Man helpen
6.2.2. Voor gezin zorgen
6.3. Boerenvrouw
6.3.1. Opvoeding
6.3.2. Werken op akker
6.3.3. Huishouden