autismespectrumstoornissen

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
autismespectrumstoornissen Door Mind Map: autismespectrumstoornissen

1. brein

1.1. zintuiglijke waarneming

1.1.1. overgevoelig voor...

1.1.1.1. geluid

1.1.1.2. overgevoelig reageren op bepaalde kledij

1.1.1.3. bepaalde geuren

1.1.1.4. bepaalde smaken

1.1.1.5. zonlicht

1.1.2. ondergevoelig voor...

1.1.2.1. pijn

1.1.2.2. koude/warmte minder aanvoelen

1.1.2.3. houden van harde aanrakingen (bv. knuffel)

1.2. informatieverwerking

1.2.1. 3 verklaringsmodellen

1.2.1.1. theory of mind

1.2.1.2. executieve functies

1.2.1.3. centrale coherentie

1.2.1.3.1. waarnemingen zijn losse fragmenten (chaos)

1.2.1.3.2. beperkte centrale coherentie

1.2.1.3.3. probleem in connectiviteit hersenen

1.2.1.3.4. elk detail is even belangrijk

1.2.1.3.5. verminderde pruning

1.2.1.3.6. combinatie van verhoogde en verminderde hersenverbindingen in bepaalde delen

1.2.1.3.7. landwegen vs snelwegen

1.3. overprikkeling

2. onderwijs

2.1. problemen

2.1.1. leerkracht ziet niet altijd de kenmerken

2.1.2. elk kind is anders

2.1.3. onvermogen vs onwil

2.1.4. doordrammen over bepaald onderwerp

2.1.5. overprikkeling

2.1.5.1. denkvermogen trager

2.1.5.2. aandacht valt weg

2.1.5.3. concentratie valt weg

2.1.5.4. trage responsen en bewegingen

2.1.5.5. repeterende handelingen

2.1.6. alles letterlijk nemen

2.1.7. moeite met generaliseren

2.1.8. plannen

2.1.9. moeite met zich uitdrukken

2.1.10. ongewenst gedrag

2.1.11. flexibliteit

2.2. maatregelen

2.2.1. spreek tijd en ruimte af

2.2.2. hoofdtelefoon

2.2.3. 'het volle-hoofdenboek'

2.2.4. kleinere klasgroepen

2.2.5. stilteplekken

2.2.6. examens in apart lokaal

2.2.7. lay-out toetsen/taken aanpassen

2.2.8. leerling vooraan plaatsen in klas

2.2.9. nagaan of opdracht goed begrepen is

2.2.10. veel expliciet taalgebruik

2.2.11. materiaal, plaats en mensen variëren

2.2.12. hulp van GON-begeleider

2.2.13. werken aan sociale vaardigheden

2.2.14. aandacht op gerdrag, niet op kind

2.2.15. consequent zijn

2.2.16. time-out

2.2.17. structuur

2.2.17.1. stappenplan

2.2.17.2. toetsvragen voorlezen

2.2.17.3. dagschema

2.2.17.4. overzicht bewaren

2.2.17.5. pictrogrammen

2.2.17.6. meer tijd voorzien voor taken/toetsen

2.2.18. de lat laag leggen (LLL-methode)

2.2.19. positief taalgebruik

2.2.20. positief bekrachtigen (beloningssysteem)

3. sterktes

3.1. communicatie

3.1.1. expliciete boodschappen

3.1.2. eerlijkheid

3.2. begrijpt schematische weergave goed

3.3. goed visueel geheugen

3.4. eigen logica

3.5. feiten reproduceren

3.6. oog voor detail

3.7. is zichzelf

3.8. volhardend

3.9. respecteert regels

3.10. passie voor een bepaald onderwerp

4. kwalitatieve stoornissen

4.1. sociale interactie

4.1.1. continuüm van sociale interactie

4.1.2. moeite met oogcontact

4.1.3. moeite met uiten van empathie

4.1.4. weinig initiatief tot sociaal contact

4.1.5. contact leggen op ongepaste manier

4.1.6. liever alleen spelen/te dominant spelen in groep

4.1.7. weinig delen van interesses

4.1.8. gebrek aan sociale routines

4.1.9. weinig onderscheid tussen pesten/plagen

4.2. communicatie

4.2.1. continuüm van communicatie

4.2.2. doordrammen over eigen onderwerp

4.2.3. van 'de hak op de tak' praten

4.2.4. spreekwoorden

4.2.5. verwijswoorden

4.2.6. voeren van dialoog

4.2.7. veronderstellen van voorkennis

4.2.8. monotoom praten

4.2.9. echolalie

4.2.10. uiten van denkwijzen en gevoel

4.2.11. impliciete boodschappen

4.2.11.1. non-verbale communicatie

4.2.11.2. intonatie

4.2.12. alles letterlijk nemen

4.3. verbeelding

4.3.1. continuüm van verbeelding

4.3.2. kopiëren gedrag van anderen

4.3.3. eerste levensjaren

4.3.3.1. spelen van rollen lukt niet

4.3.3.2. doen alsof = moeilijk

4.3.3.3. weinig tot geen fantasiespel

4.3.3.4. geven van andere betekenis aan voorwerp is moeilijk

4.3.4. nadien

4.3.4.1. niet herkennen van ongeschreven sociale wetten

4.3.4.2. missen de voelsprieten

4.4. gevolg triade

4.4.1. moeite met onvoorspelbaarheid

4.4.2. moeite met transfer

4.4.3. stereotiepe handelingen, interesses of bewegingen

4.4.4. vaste routines en gewoontes

5. wat?

5.1. breed spectrum

5.1.1. aantal symptomen

5.1.2. ernst symptomen

5.1.3. leeftijd van aanvang symptomen

5.1.4. niveau verstandelijk functioneren

5.2. iedereen is anders

5.3. pervasieve ontwikkelingsstoornis

5.4. ijsbergmetafoor

5.4.1. top = buitenkant

5.4.2. onder water = binnenkant

5.5. nature + nurture?