2. Rivier: natuurlijke waterloop die water afvoert. Twee soorten: - regenrivieren: helemaal afhankelijk van regenwater - gletsjerrivieren of gemengde rivieren: smeltwater van gletsjers + regen Een stroomstelsel bestaat uit een hoofdrivier, zijrivieren en beekjes. Waterscheiding: grens tussen twee stroomgebieden. Debiet: hoeveelheid water die op een punt door de rivier stroomt. Uitgedrukt in m3 per seconde. Waterstand vaak lager in de zomer. Wadi’s: woestijnrivieren met een droogvalperiode. Regiem: schommelingen in de waterafvoer.
3. Er zijn opbouw- en afbraakkusten.
4. Voorbeeld van een opbouwkust is een aanslibbingskust.
5. Zandbanken die boven het water uitsteken (strandwallen) veranderen door de wind in duinen.
6. Voorbeeld van een afbraakkust is een klifkust. Deze wordt afgebroken door golven.
7. slenk: laagvlakte is weggezakt
8. Horst: aan weerszijde hoger gelegen delen
9. Meanders: S-bocht
10. Rivierdal: smal en diep
11. Mooi dal: veel toerisme en werelderfgoed
12. In de Benedenloop waar de rivier langzaam stroomt, worden Meanders gevormd.
13. In de Buitenbocht stroomt de rivier sneller en vindt Erosie plaats.
14. In de Binnenbocht is de snelheid veel lager en vindt Sedimentatie plaats.
15. Na lange tijd is ruimte tussen twee Buitenbochten afgesneden: een Hoefijzermeer.
16. Rivier die bij zee komt, stroomt langzamer. Er vindt sedimentatie plaats. Delta is een gebied bij de zee waar deze zich vertakt.
17. Estuarium is trechtervormige riviermonding die is uitgeschuurd door eb en vloed.
18. ► Waterkringloop: voortdurende verplaatsing van water over de aarde.
19. De zon zorgt voor verdamping van zeewater.
20. Condenseren: het afkoelen van waterdamp naar waterdruppels.
21. Korte waterkringloop: regen valt weer terug in de zee.
22. Lange waterkringloop: regen valt eerst op het land en komt via een omweg weer in de zee.
23. Door verdamping (of: evaporatie) komt het water terug in de lucht.
24. Transpiratie: bomen en planten nemen water op uit de bodem en geven het via hun bladeren af.