1. 1 Geld telt
1.1. indirecte ruil
1.1.1. zonder geld
1.2. directe ruil
1.2.1. met geld
1.3. arbeidsverdeling
1.3.1. iedereen heeft een andere beroep en dan word geld steeds belangrijker dus beter voor de welvaart van mensen
1.4. reken middel
1.4.1. als het om geld gaat
1.5. spaarmiddel
1.5.1. als je geld op de bank rekening spaart
1.6. chartaal geld
1.6.1. contant geld
1.7. giraal geld
1.7.1. geld online op internet
1.8. functies van geld
1.8.1. spaaren
1.8.2. ruilen
1.8.3. rekenen
1.9. acceptgiro
1.9.1. om iemand toestemming te geven om geld van je rekening te halen
2. 4 Risico's van beleggen
2.1. beleggingsfondsen
2.1.1. als je een belegger bent kan je daar aandelen van kopen
2.2. aandelen
2.2.1. een deel dat je van een bedrijf koopt
2.3. divident
2.3.1. winst
2.4. obligaties
2.4.1. hetzelfde als beleggen maar dan minder risico maar minder snel geld
2.5. beleggen
2.5.1. een aandeel van een bedrijf kopen en als het deel meer waard is geworden dan maak je heel veel meer geld maar je kan ook net zo veel verlies hebben
3. 2 Betalen en bankieren
3.1. rekenafschrift
3.1.1. kijken wat je saldo is
3.1.2. kijken wat je debetsaldo is
3.1.3. kijken waar je allemaal geld hebt aan uitgegeven
3.2. betaalpas
3.2.1. staat geld op dat van jou is en kan je mee betalen
3.3. creditcard
3.3.1. staat een maximum bedrag op en alles dat je hebt uitgegeven moet je later in 1 keer terug betalen
3.4. debetsaldo
3.4.1. saldo in de -
3.5. creditsaldo
3.5.1. saldo in de +
4. 3 Sparen met profijt
4.1. looptijd
4.1.1. hoe langer de looptijd op je spaarbedrag des te hogere rente je krijgt
4.2. %rente
4.2.1. het percentage dat je per jaar krijgt van het bedrag dat je op die bankrekening hebt gespaart
4.3. koopkracht
4.3.1. het geld dat je over hebt om je belangen te bevredigen
4.4. %inflatie
4.4.1. percentage van dingen die duurder worden dus dat je geld minder waard is