GS: Tijd van Monniken en Ridders

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
GS: Tijd van Monniken en Ridders by Mind Map: GS: Tijd van Monniken en Ridders

1. §5 De opkomst van de Islam

1.1. Goede handelswegen

1.2. Snelle verspreiding

1.3. 3 monotheistische godsdiensten

1.3.1. Christendom

1.3.2. Jodendom

1.3.3. Islam

1.4. Koran

1.4.1. Heilig boek van de Islam, waarin de belangrijkste regels en voorschriften van het Islamitische geloof in staan

1.5. Moskee

1.5.1. Islamitisch gebedshuis

1.6. Moslim

1.6.1. Aanhanger van de islam, volgeling van Mohammed

1.7. Islam

1.7.1. Geloof in Allah, volgens de leer van Mohammed

2. §1 De Romeinen trekken zich terug

2.1. Oorzaken

2.1.1. Volksverhuizingen

2.1.1.1. Hunnen

2.1.1.2. vluchtend voor Hunnen, de Germanen

2.1.1.3. Romeinse legers niet sterk genoeg

2.1.2. Slecht bestuurd

2.2. Gevolgen

2.2.1. Moeilijker voor handel

2.2.2. Geen keizer meer over groot deel

2.2.2.1. oorlogen tussen kleine volken

2.3. De Franken

2.3.1. Clovis naar christendom

2.3.1.1. steun belangrijke christenen

2.3.1.2. Rijk van Clovis begin Frankische Rijk

2.3.2. Karel de grote

2.3.2.1. in 800 keizer

2.3.2.2. hoogtepunt

2.4. West-Romeinse Rijk

2.4.1. Deel van het Romeinse Rijk dat vanaf de vierde eeuw na Christus vanuit Italië werd bestuurd en in 476 ten onder ging

2.5. Oost-Romeinse Rijk

2.5.1. Deel van het Romeinse Rijk dat vanaf de vierde eeuw na Christus werd bestuurd vanuit Constantinopel; bleef bestaan tot 1453

2.6. Middeleeuwen

2.6.1. Periode van 500 tot 1500 na Christus

2.7. Volksverhuizing

2.7.1. Grote verplaatsing van Germaanse stammen vanuit Noord- en Oost- Europa naar het zuiden en westen (vierde en vijfde eeuw na Christus)

2.8. Frankische Rijk

2.8.1. Het rijk van het Germaanse volk van de Franken, dat belangrijk was vanaf de zesde tot en met de negende eeuw

3. §2 Leven op een domein

3.1. Geen bescherming Romeinen meer

3.1.1. Bescherming bij machtige boer (werd heer)

3.2. Domein

3.2.1. Gebied waar één heer de baas was; het bestond uit de hoeve van de heer, de woningen van de horige boeren en het land dat door de horige boeren werd bewerkt

3.3. Autarkie

3.3.1. Economische onafhankelijkheid, ofwel een situatie waarin mensen in een gebied alle noodzakelijke goederen zelf produceren

3.4. Herendiensten

3.4.1. Werkzaamheden die horigen voor de heer moesten doen

3.5. Hofstelsel

3.5.1. Economisch systeem, waarin een heer de horige boeren in zijn gebied beschermde in ruil voor herendiensten en een deel van de opbrengst van het land

3.6. Horige

3.6.1. Boer die geen eigen grond had, maar die moest werken op de grond van een heer en die de grond van de heer niet mocht verlaten zonder zijn toestemming

4. §3 Trouw aan de heer

4.1. Oorzaken uiteenvallen Frankische Rijk

4.1.1. Invallen Vikingen en Hongaren

4.1.2. (klein)Kinderen van Karel niet zulke sterke bestuurders als Karel

4.1.3. Leenstelsel

4.1.3.1. Edelen zagen grond als familiebezit

4.1.3.2. Hugo Capet

4.1.3.2.1. Werd zo machtig, hij liet zich kronen tot koning Frankrijk

4.2. Leenstelsel

4.2.1. Economisch systeem, waarbij een heer grote stukken land aan leenmannen te leen gaf in ruil voor hun trouw en steun

4.3. Leenman

4.3.1. Iemand die een heer hielp bij het bestuur, de rechtspraak en de oorlogsvoering en als beloning een stuk land in leen had

4.3.2. Vazal

4.4. Adel

4.4.1. Groep mensen met bepaalde voorrechten; de edelen hadden een erfelijke titel (bijvoorbeeld graaf of hertog), bezaten veel grond en woonden in kastelen van waaruit ze een gebied bestuurden; samen vormden ze de tweede stand

4.5. Ridder

4.5.1. Goed bewapende en beschermde ruiter

4.6. Leenheer

4.6.1. Iemand die grote stukken land uitleende aan leenmannen in ruil hun trouw en steun

5. §4 Een christelijke samenleving

5.1. Stand

5.1.1. Groep mensen die volgens de middeleeuwers een eigen taak had, zoals de geestelijken, de adel en de boeren; geboorte bepaalde in welke stand je terechtkwam: je kon als boer niet in de stand van de adel terechtkomen

5.1.2. 3 standen

5.1.2.1. 1e stand

5.1.2.1.1. Geestelijken

5.1.2.2. 2e stand

5.1.2.2.1. De Adel

5.1.2.3. 3e stand

5.1.2.3.1. Boeren

5.1.3. 5 standen

5.1.3.1. Stand A

5.1.3.1.1. Koning

5.1.3.2. Stand B

5.1.3.2.1. Hoge geestelijken+edelen

5.1.3.3. Stand C

5.1.3.3.1. Lage geestelijken+edelen

5.1.3.4. Stand D

5.1.3.4.1. Vrije boeren

5.1.3.5. Stand E

5.1.3.5.1. Horigen, knechten enz.

5.2. Geestelijke

5.2.1. Iemand die zijn of haar leven in dienst van de christelijke godsdienst stelt, zoals de paus, een bisschop, priester, monnik of non; geestelijken vormden in de middeleeuwen de eerste stand

5.3. Klooster

5.3.1. Gebouw waar monniken of nonnen afgescheiden van de buitenwereld leven om zich helemaal aan de godsdienst te wijden

5.4. Paus

5.4.1. De hoogste geestelijke van de christelijke (katholieke) Kerk; hij wordt gezien als de plaatsbekleder van Christus en woont in Rome in het Vaticaan