1. STENGELS
1.1. bouw
1.1.1. knoop
1.1.1.1. waar blad vastzit
1.1.2. lid
1.1.2.1. tussen 2 knopen
1.1.3. okselknop
1.1.3.1. nieuwe zijstengel
1.1.3.2. waar het blad vastzat
1.1.4. eindknop
1.1.4.1. einde stengel
1.1.5. stevigheid
1.1.5.1. kruidachtigen
1.1.5.1.1. water
1.1.5.2. houtachtigen
1.1.5.2.1. hout
1.1.6. vaatbundels
1.1.6.1. van wortels
1.1.6.2. naar blad
1.1.7. boomstam
1.1.7.1. jaarringen
1.1.7.1.1. breed = goed jaar
1.1.7.2. alleen transport in nieuwe vaten
1.2. functie
1.2.1. stevigheid
1.2.2. transport
1.2.3. dragen van bloemen en bladeren
1.2.4. opslag reservevoedsel (soms)
2. WORTELS
2.1. bouw
2.1.1. wortelstelsel
2.1.1.1. alle wortels van een plant
2.1.2. soorten
2.1.2.1. hoofdwortel
2.1.2.1.1. recht naar beneden
2.1.2.2. zijwortel
2.1.2.2.1. vertakking hoofdwortel
2.1.2.3. bijwortel
2.1.2.3.1. krans van even dikke wortels
2.1.3. wortelharen
2.1.3.1. dunne uitstulpingen
2.1.3.2. aan uiteinde wortels
2.2. functie
2.2.1. vastzetten plant
2.2.2. opnemen
2.2.2.1. water
2.2.2.2. voedingsstoffen
2.2.3. opslaan reservevoedsel
3. BLADEREN
3.1. bouw
3.1.1. bladsteel
3.1.1.1. aan de stengel
3.1.2. bladschijf
3.1.2.1. platte gedeelte
3.1.3. nerven
3.1.3.1. vaatbundels
3.1.4. bladmoes
3.1.4.1. tussen de nerven
3.1.5. huidmondjes
3.1.5.1. onderkant blad
3.1.5.2. opname CO2
3.1.5.3. afgifte O2
3.2. functie
3.2.1. fotosynthese
3.2.1.1. in het bladmoes
3.2.1.2. erin
3.2.1.2.1. ZON = energie
3.2.1.2.2. CO2
3.2.1.2.3. H2O
3.2.1.3. eruit
3.2.1.3.1. O2
3.2.1.3.2. GLUCOSE = energie
3.2.2. regelen verdamping
3.2.2.1. openen huidmondjes
4. VOORTPLANTING
4.1. Ongeslachtelijk
4.1.1. 1 ouder
4.1.1.1. nakomeling = HETZELFDE
4.1.2. via
4.1.2.1. stek
4.1.2.2. knol
4.1.2.2.1. = verdikte stengel
4.1.2.3. bol
4.1.2.3.1. = verdikte bladeren
4.1.2.3.2. bestaat uit
4.1.2.4. wortelstok
4.1.2.4.1. = onder de grond
4.1.2.5. uitloper
4.1.2.5.1. = boven de grond
4.2. Geslachtelijk
4.2.1. 2 ouders
4.2.1.1. nakomeling = ANDERS
4.2.1.2. 1-huizig
4.2.1.2.1. = man EN vrouw
4.2.1.2.2. zelfbestuiving
4.2.1.2.3. kruisbestuiving
4.2.1.3. 2-huizig
4.2.1.3.1. = man OF vrouw
4.2.1.3.2. kruisbestuiving
4.2.2. stappen
4.2.2.1. Bloemen
4.2.2.1.1. bloemkelk
4.2.2.1.2. bloemkroon
4.2.2.1.3. meeldraad
4.2.2.1.4. stamper
4.2.2.2. Bestuiving
4.2.2.2.1. = stuifmeel op de stempel VAN DEZELFDE SOORT
4.2.2.2.2. via
4.2.2.3. Bevruchting
4.2.2.3.1. = versmelten kernen geslachtscellen
4.2.2.3.2. verloop
4.2.2.3.3. daarna
4.2.2.4. Verspreiding
4.2.2.4.1. plant zelf
4.2.2.4.2. wind
4.2.2.4.3. dieren
5. STEVIGHEID
5.1. houtvaten
5.1.1. hout
5.2. vezels
5.2.1. touw
5.3. waterdruk
5.3.1. vacuole
5.3.1.1. drukt naar buiten
5.3.1.1.1. cel stevig
5.3.2. verdamping
5.3.2.1. weinig
5.3.2.1.1. huidmondjes dicht
5.3.2.1.2. dikke waslaag
5.3.2.2. veel
5.3.2.2.1. bladmondjes open
5.3.2.2.2. plant slap
6. TRANSPORT
6.1. door Vaten
6.1.1. = lange buizen
6.1.2. in vaatbundels
6.2. naar BENEDEN
6.2.1. wat?
6.2.1.1. water
6.2.1.2. suikers
6.2.1.2.1. gemaakt van glucose
6.2.1.2.2. brandstof
6.2.1.2.3. bouwstof
6.2.2. hoe?
6.2.2.1. zwaartekracht
6.2.3. route
6.2.3.1. van?
6.2.3.1.1. bladeren
6.2.3.2. via?
6.2.3.2.1. bastvaten
6.2.3.3. naar?
6.2.3.3.1. alle cellen van de plant
6.3. naar BOVEN
6.3.1. wat?
6.3.1.1. water
6.3.1.2. opgeloste stoffen
6.3.1.2.1. zouten
6.3.1.2.2. mineralen
6.3.2. hoe?
6.3.2.1. zuiging van bladeren
6.3.2.1.1. water verdampt
6.3.2.1.2. houtvaten = rietje
6.3.2.1.3. trekt water uit de grond
6.3.2.2. worteldruk
6.3.2.2.1. water wordt omhoog geperst
6.3.3. route
6.3.3.1. van?
6.3.3.1.1. wortelharen
6.3.3.2. via?
6.3.3.2.1. houtvaten
6.3.3.3. naar?
6.3.3.3.1. alle cellen van de plant
7. LEVENSCYCLUS
7.1. stappen
7.1.1. ontkieming
7.1.1.1. water opnemen
7.1.1.2. zaadhuid scheurt
7.1.1.3. wortel eruit
7.1.1.4. stengel eruit
7.1.1.5. boven de grond
7.1.1.5.1. licht!
7.1.1.5.2. bladgroen
7.1.2. groei/ontwikkeling
7.1.3. bloei
7.1.4. bestuiving
7.1.5. bevruchting
7.1.6. zaden
7.2. duur van 1 cyclus
7.2.1. 1-jarig
7.2.1.1. bv bruine boon
7.2.2. 2-jarig
7.2.2.1. bv peen
7.2.3. overblijvend
7.2.3.1. bv boom