Vaderlandse Geschiedenis

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Vaderlandse Geschiedenis by Mind Map: Vaderlandse Geschiedenis

1. Twaalfjarig Bestand (1609-1621)

1.1. Bestandstwisten (1609-1618)

1.1.1. Wie is de baas in de kerk? Alle gewesten maakten hun eigen godsdienstpolitiek, de gereformeerde was de publieke kerk en kreeg geld van de staat, maar waren geen staatskerk.

1.1.1.1. Stadhouders vonden, omdat zij betaalden, dat zij de baas mochten zijn in de kerk. De geestelijkheid vonden dat zij de baas waren, omdat zij de diensten uitvoerden.

1.1.1.2. Discussie over predestinatie tussen Arminius en Gomarus (theologen).

1.1.1.2.1. Arminius vond dat de overheid niet kon bepalen over religie. Remonstrant.

1.1.1.2.2. Gomarus vond dat de overheid wel kon bepalen over de kerk. Contraremonstrant.

1.2. Burgeroorlog? (1617-1618)

1.2.1. Scherpe Resolutie in Holland (1617). Deze was op initiatief van Johan van Oldenbarnevelt om een staatsgreep van Maurits te voorkomen.

1.2.1.1. Steden waren vanaf nu toegestaan zelfstandig milities (huursoldaten) aan te nemen.

1.2.1.2. Iedere beambte van de steden werd verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde.

1.2.1.3. troepen in Holland werden verplicht te gehoorzamen aan de bevelen van de Staten van Holland en stadsbestuur waar zij gelegerd waren.

1.2.2. Onder het mom van 'orde problemen' huurt het stadsbestuur troepen in.

1.2.3. Maurits vindt het een bedreiging voor de Republiek, het zijn troepen tegen de Republiek, dit is hoogverraad. Hij verzet de wet (1618).

1.2.4. Oldenbarnevelt wordt door Maurits gearresteerd wegens hoogverraad.

1.2.5. Grote zuivering. Remonstrantse bestuurders werden vervangen door contraremonstranten.

1.2.5.1. Publieke opinie doet beroep op Nederlands verleden.

1.2.5.1.1. Er wordt een versie van Nederlandse geschiedenis gemaakt als het slachtofferschap van de Nederlanders onder Spaanse tirannie, de burgeroorlog wordt vergeten.

1.2.5.1.2. Een voorstander van vrede heult met de Spanjaarden! Wie is een grote voorstander van vrede? Johan van Oldenbarnevelt!

2. Onrust

2.1. Filips II

2.1.1. Wordt in 1555 nieuwe landsheer van de Nederlanden.

2.1.2. 'Vreemde vorst'.

2.1.3. Hield vast aan Rooms-Katholicisme, een lege staatskas, kon op steun rekenen van hoge edelen, was Spaans en omringde zich enkel met Spanjaarden.

2.2. 1566

2.2.1. Verbond van lage edelen biedt 'Smeekschrift' aan bij Margaretha van Parma.

2.2.1.1. Opschorten van ketterplakkaten en het bijeenroepen van de Staten-Generaal, wilden een toleranter beleid, een toename in bestuurlijk gewicht van de gewesten en hun eigen invloed vergroten.

2.2.1.1.1. Ketterijwetgeving wordt opgeschort.

2.2.1.1.2. Geuzen werden populair.

2.2.2. Beeldenstorm, oorsprong in Zuid-Vlaanderen.

2.2.2.1. Perspectief koning Philips II: adel en stadsbestuur hebben dit laten gebeuren.

2.2.2.2. Perspectief adel: wij hebben het land gered van een burgeroorlog.

2.3. Alva (1567-1570)

2.3.1. Raad van Beroerten

2.3.1.1. Reactie op de beeldenstorm.

2.3.1.2. Veel Calvinisten waren al gevlucht.

2.3.1.3. Willem van Oranje in ballingschap, werft troepen, krijgt geen steun van Duitse vorsten.

2.3.1.3.1. Luthers.

2.3.1.3.2. Anti-Alva, niet anti-Spaans.

2.3.1.3.3. Gebruikte nationalisme om Nederlanders te verkrijgen voor hun steun tegen Alva.

2.3.1.3.4. Nederland als gemeenschappelijk vaderland.

2.3.1.3.5. Willem van Oranje als vader des vaderland, beschermer van privileges en het Vaderland.

2.3.2. Nederlanden vormen geen prioriteit.

2.3.2.1. Filips II leidt een Wereldrijk.

2.3.2.2. Actiebereidheid van Alva

2.3.2.3. Naarden, stad kwam in de handen van de Geuzen met groot deel van de bevolking achter zich. Wordt bloedbad, werkt contraproductief en steden vechten door.

2.4. Granvelle, de bisschop van Atrecht die verantwoordelijk was voor de invoering van de inquisitie.

2.4.1. Liga tegen Granvelle was een verbond onder hoge edelen van de Habsburgse Nederlanden dat zich verzette vanaf 1561 tegen kardinaal Granvelle, die de inquisitie(vervolging protestanten) invoerde in Vlaanderen.

2.5. 1568

2.5.1. Onder leiding van de graven Lodewijk en Adolf van Nassau werd een deel van Groningen veroverd van de Spanjaarden.

2.5.1.1. Alva was furieus en liet als vergelding 20 edelen ter dood brengen in Brussel, waaronder goede vrienden van Willem van Oranje, de geliefde graven van Egmont en Horne, (Lamoraal van Gavere en Filips van Montmorency).

2.6. 1572-1576

2.6.1. Lange duurzame oorlog.

2.6.2. Koning Filips II kan niet meer betalen.

2.6.3. Muiterijen leiden tot eisen van vertrek van de Spaanse muitende troepen in de Zuidelijke Nederlanden.

2.6.4. Pacificatie van Gent (1576).

2.6.4.1. Willem van Oranje presenteert zich in het zuiden als patriot, heeft veel aanhangers, maar weet geen antwoord op godsdienstvraagstuk.

2.7. Opstand (1572-1584)

2.7.1. Zuidelijke gewesten voegen zich toe aan de Opstand om muiterijen tegen te gaan (1576).

2.7.2. Willem van Oranje keert terug naar de Nederlanden.

2.7.3. Calvinisten voegen zich bij gildes en er ontstaan lokale coupes wat leidt tot calvinistische stadsbesturing in Zuidelijke gewesten.

2.7.3.1. Veel Katholieken vluchten.

2.7.3.2. Adel in het Zuiden is ontevreden.

2.7.3.3. Unie van Atrecht (1579) en verzoening met Alessandro Farnese, hertog van Parma.

2.7.3.3.1. Parma bood amnestie voor steun aan de koning en er kwam religieuze zuivering van de Zuidelijke Gewesten.

2.7.3.4. Unie van Utrecht (1579): Holland, Zeeland, Utrecht, Ommelanden, delen van Brabant, Vlaanderen, Gelre en Friesland.

2.7.3.4.1. Gezamenlijk oorlog voeren.

2.7.3.4.2. Geen afzonderlijke vrede sluiten.

2.7.3.4.3. Geschillen onderling oplossen.

2.7.3.4.4. Religie per gewest regelen, maar vrijheid van geweten.

2.7.4. Plakkaat van Verlatinge (1581) wordt ingediend waarin Filips II wordt afgezworen.

2.7.4.1. Er is een zoektocht naar buitenlandse hulp.

2.7.4.2. Plakkaat van Verlatinge is niet om Nederland onafhankelijk te maken, maar een nieuwe landsheer aan te nemen.

2.7.4.2.1. De Franse katholieke hertog Anjou (1582) wordt de nieuwe landsheer.

2.7.5. Problemen in de Nederlanden.

2.7.5.1. Anjou weg (1583).

2.7.5.2. Willem van Oranje vermoord (1584).

2.7.5.3. Eigen Unie zorgt enkel voor zichzelf en ziet andere Nederlanders die nog onder heersint staan van de Spaanse koning als vijand. Nederlands solidariteitsgevoel ontbreekt. Brabant verwoest door Staatse troepen (1584).

2.7.5.4. Val van Antwerpen (1585)

2.7.6. Oplossingen?

2.7.6.1. Nederland vraagt Elisabeth als landvoogdes, weigert, maar steunt de Republiek. Geld, troepen en Leicester.

2.7.6.1.1. Graaf van Leicester, Robert Dudley, is een calvinist, ruziet met Holland over religie-hij steunt de calvinisten-, handelsblokkades -Nederlanden moesten stoppen met handelen met de vijand- en controle op het leger - wie moest het leger controleren-.

2.7.6.2. Armada (1588) vereist aandacht van Parma. Spaanse 'onoverwinnelijke' vloot, die op Engeland wordt gestuurd, want deze wil de Engelse troon.

2.7.6.3. Na het verlaten van Leicester (1587) besluiten de Nederlanden door te gaan zonder vorst.

2.7.6.3.1. Politieke architect en landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt.

2.7.6.3.2. Gewesten zijn soeverein en de Unie van Utrecht moet zich niet bemoeien met onaangesproken zaken.

2.7.6.3.3. Militaire leiding ligt in handen van Maurits en Willem Lodewijk van Nassau.

2.7.6.4. Overleven korte termijn Republiek: Engelse steun, Parma elders bezig (Armada), Burgeroorlog in Frankrijk

2.7.6.5. Overleven op middellange termijn Spanje: in de Zuidelijke gewesten geen onvrede meer door Philips' reconciliatie-strategie, de ketterijvervolging die niet meer op scherp werd gezet. De privileges van de gewesten werden gerespecteerd, muiterijen, bankroet en dure leningen. Imperial overstretch: het rijk is te groot om te kunnen besturen.

2.7.6.6. Overleven middellange termijn Republiek: economische groei, Holland en Zeeland zijn ervaren in zelfbestuur en militaire campagne, burgers lenen geld aan overheid. De indirecte vorm van belastingheffing was efficiënt, dus een stabiele vorm van inkomen om leger te kunnen betalen.

2.7.6.6.1. Economische groei kwam door: mislukte graanoogsten (1590-1600) in West-Europa, waardoor de graanhandel van Holland grote winst maakte, de gevluchte zuiderlingen brengen kennis en kapitaal, dus nieuwe handelstechnieken en extra winsten vergroten het handelsnetwerk, wat leidt tot reizen naar Azië en de VOC.

2.8. Bloei van de Republiek

2.8.1. Geld en militaire vernieuwingen (1588-1598) hielden in dat troepen regelmatig werden betaald, de soldaten betere discipline hadden, de legertrossen verminderd werden, inkwartiering werd vergoed en de soldaten regelmatig exerceerden. Voorheen: muitende soldaten, ruzie met burgers en opstand.

2.9. Politiek bestuur: De Unie

2.9.1. Theorie: alle gewesten zijn gelijk. Iedereen heeft één stem in de Staten-Generaal. Het voorzitterschap rouleert. Unanimiteit is vereist in militaire en financiële zaken. Stadhouder dient de Staten.

2.9.2. Praktijk: Holland betaalde de meeste 'generale' middelen en had daarmee het meeste zeggenschap. Hollandse handelsbelangen waren leidend in beslissingen. De landsadvocaat van Holland is de regeringsleider, dit betekent iets als staatssecretaris, Eerste Minister. De stadhouder heeft invloed op militaire en financiële zaken via 'secreet besognes' en patronage. Persuasie is nodig om tot een besluit te kunnen komen.

3. Einde onrust? (1607-1609)

3.1. Spanje biedt vrede.

3.1.1. Eisen van Spanje voor vrede: religie vrijheid voor katholieken, een einde maken aan de blokkade van Antwerpen, terugtrekking uit Azië en geen handel met Amerika.

3.1.1.1. Landprovincies willen vrede, omdat ze last hebben van troepen en plunderende soldaten.

3.1.1.2. Zeeland wil geen vrede door de winst die ze maken door de blokkade van Antwerpen.

3.1.1.3. De VOC steden willen geen vrede, omdat ze de winst van de VOC niet op willen geven.

3.1.1.4. Maurits wil geen vrede, omdat hij de Spanjaarden niet vertrouwd. Ook heeft hij veel schulden geërfd van Willem van Oranje en veel zussen die nog moeten trouwen, hij is blut en hoopt als kapitein-generaal het familiekapitaal te kunnen herstellen. Met oorlog verdient hij zijn salaris.

4. Vrede! (1648)

4.1. Frederik Hendrik (1625-147) accepteert vrede.

4.1.1. Angst voor Frankrijk.

4.1.2. Er kwamen nieuwe handelsbelangen op in de Republiek.

4.1.3. Tegen de zin in van Leiden, Zeeland en Willem II.

4.1.4. Conflicten.

4.1.4.1. Leger of vloot?

4.1.4.1.1. Wens om minder belasting te betalen.

4.1.4.1.2. Willem II wil slagervaring opdoen, zoals zijn vader.

4.1.4.1.3. Amsterdam vindt dat het geld naar de vloot moet en het landleger ingekuipt moet worden.

4.1.4.2. Holland dreigt alleen verder te gaan.

4.1.4.3. Unie uiteenvallen?

5. De Ware Vrijheid (1650-1672)

5.1. Johan de Witt als raadspensionaris (1653-1672).

5.2. Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654).

5.3. Akte van Seclusie (1654), hield in dat Willem III was uitgesloten van het stadhouderschap).

5.4. Johan de Witt schrijft 'Deductie' (1654), waarin het stadhouderloze tijdperk wordt geïdealiseerd.

5.5. Oppositie van Johan de Witt zijn de Orangisten, met Willem III als symbool.

5.6. Willem III wordt kind van de staat (1665) en krijgt privé les van Johan de Witt.

5.7. Eeuwig edict (1667) waarin de Staten van Holland besluiten het stadhouderschap af te schaffen in Holland, de politieke functies van een stadhouder zelf uit te voeren en de andere zes gewesten verplichten tot een onderscheid maken van het stadhouderschap en het kapiteingeneraalschap.

6. 1672

6.1. Mislukking in buitenlandse politiek, De Witt dacht met een alliantie met de Engelsen, de Fransen buiten te kunnen houden, maar deze hadden al een alliantie met elkaar.

6.2. Regenten vluchtten uit de oostelijke gewesten en lieten bevolking achter.

6.3. Woede keert zich tegen de regenten.

6.3.1. Gebroeders de Witt worden gelyncht, moordenaars worden gezien als het grauw.

7. Engelse Oorlogen

7.1. Eerste Engelse Oorlog (1652-1654).

7.1.1. De Republiek bevatte een te grote handelsvloot en veroverde delen van Portugese koloniën, waardoor Engelsen steeds verder werden buitengesloten. Geen winnaar.

7.1.2. Akte van Seclusie.

7.2. Tweede Engelse Oorlog (1665-1667).

7.2.1. Engelse scheepvaartwetten Navigation Act, niet-Engelse schepen werden verboden om goederen buiten Europa naar Engeland te vervoeren en de Staple Act, Engelse kolonies mochten enkel goederen uitvoeren naar Engeland, tabak, suiker en katoen. Republiek wint met de Tocht naar Chatham.

7.3. Derde Engelse Oorlog (1672-1674).

7.3.1. Engeland had verdrag dat het Frankrijk zou steunen, Frankrijk viel de Republiek in en Engeland moest helpen (1672). Republiek was de winnaar met de herovering van Neuw-Amsterdam en het geldgebrek van Engeland.

7.4. Vierde Engelse Oorlog (1780-1784).

8. Burgerij

8.1. 'Poorters' en Ingezetene (geen burger, maar wel voorrechten).

8.2. Schutterij = Burgerij

8.3. Gildeleden.

8.4. Vrouwen.

8.5. Maken stadsbestuur kwetsbaar wanneer schutterij weigert deel te nemen.

8.6. Burgers en Prins.

8.6.1. Burgers zijn bron van de soevereiniteit

8.6.2. De regering is er voor de burgers, niet andersom.

8.7. Prins als beschermer.

8.7.1. Willem van Oranje verering.

8.7.2. Cultivering van gedachte.

8.7.3. Willen geen revolutie, niet regeren, maar wel 'oude rechten/privileges' terug. Vinden dat de zaken weer zoals vroeger moeten worden.

9. Verval (begin 18e eeuw).

9.1. Regenten starten geen bedrijven meer, maar investering in staatsschulden, wat erg winstgevend is. beleggingen in de financiële markt. Verschillen tussen arm en rijk worden groter.

9.2. Innovatie en industriële vernieuwing ontbreekt in de Republiek.

9.3. Willem III sterft (1702) en dat creëert de mogelijkheid om De Ware Vrijheid te herstellen zoals 1650.

9.3.1. De Ware Vrijheid (1702)

9.3.1.1. Buiten Groningen en Friesland.

9.3.1.2. Ploterijen (1702-1709).

9.3.1.3. Orangistische oproepen (1747).

9.3.1.4. Pachtersoproeren en doelisten (1748-1751).

9.3.1.4.1. Pachtersoproer gaat over de manier waarop de belasting wordt geheven. Pachters waren heel rijk, schoten geld voor aan de overheid, inden belasting voor de overheid en ontvingen rente. Betrekkelijk veel ruimte om te bepalen wie er hoeveel gaat betalen. Het geweld is tegen de bezittingen van pachters.

9.3.1.4.2. Doelisten waren prinsgezinde kooplieden, die zich verzetten tegen de macht van de burgemeesters, die onder elkaar goed verdienende baantjes verdeelden. Wilden erfelijkheid van het stadhouderschap via de vrouwelijke bloedlijn, verkoop van stadsambten aan de meest bedienden, verkiezing van de officieren door de schutterij, in plaats van de burgemeesters en herstel van de oude rechten van de gilden, er werd door de joodse bevolking veel gedaan aan straathandel.

10. Willem IV

10.1. Schaft belastingstelsel af, maar over het nieuwe belastingstelsel is men ook niet tevreden.

10.2. Ontwikkelt een monarchaal stelsel.

10.2.1. Het erfouderschap komt in zowel mannelijke als vrouwelijke lijn.

10.2.2. Stadhouderlijk stelsel. Een systeem waarbij hij via representanten de politiek stuurt, deze representanten zijn adellijke heren.

11. Willem III (1672-1702).

11.1. Vervangt in Holland 1 op de 3 regenten.

11.1.1. Straf voor het vluchten van de Franse invasie, neemt het recht om regenten te benoemen.

11.2. Stadhouderschap wordt erfelijk in de mannelijke lijn.

11.3. 'Regeringsreglementen' in Utrecht, Overijssel en Gelderland

11.4. Gaat samenwerken met Amsterdam voor het behoud van een landleger.

11.5. Vredesakkoord met Frankrijk (1678).

11.6. Contracten van Correspondentie: afspraken binnen de regenten-elite om af te spreken over een politieke baan.

11.7. Internationale Ontwikkelingen.

11.7.1. Herroeping van het Edict van Nantes (1685).

11.7.1.1. Was om de burgeroorlog te beëindigen tussen protestanten en katholieken, Lodewijk XIV verklaarde het protestantisme (hugenoten) in Frankrijk als illegaal.Er ontstond een vluchtelingenstroom van hugenoten naar de Republiek, Engeland en Pruisen.

11.7.2. Troonopvolger voor Jacobus II in Engeland geboren (1688).

11.7.2.1. Protestanten in Engeland vrezen dezelfde maatregelen als in Frankrijk en vragen Willem III om de troonopvolger van zijn troon te stoten, Willem III is immers getrouwd met een Stuart.

11.7.3. Glorious Revolution (1688) en Willem III wordt de koning van Engeland.

11.8. Willem III tegen Lodewijk XIV.

11.8.1. Negenjarig conflict met Frankrijk (1688-1697).

11.8.1.1. Belangen.

11.8.1.1.1. Handelstarieven.

11.8.1.1.2. Controle over de Spaanse Nederlanden.

11.8.1.1.3. Franse nominatie in Europa.

11.8.1.1.4. Dreigende katholieke overmacht.

11.8.2. Spaanse successieoorlog tegen Frankrijk en Spanje (1702-1713).

11.9. Gevolgen.

11.9.1. Zeer grote legers tot 1713.

11.9.2. Enorme staatsschulden.

11.9.3. Handel werd bemoeilijkt.

11.9.4. Republiek wordt middelgrote tot kleine macht.

11.10. Economische problemen.

11.10.1. Stagnatie na 1688.

11.10.2. Na 1720 een krimpend aandeel in de internationale handel.

11.10.3. Paalwormen en veepest.

11.10.3.1. Paalwormen vraten hout op, dijken werden kwetsbaar, overstromingen. Plattelandseconomie was afhankelijk van vee, met zoveel dood vee, niet produceren.

12. Nederlanden

12.1. Hertogen van Bourgondië erven en veroveren steeds meer Nederlandse gewesten in de 15e eeuw.

12.1.1. Vereniging Nederlanden

12.1.1.1. Karel V van Habsburg, Karel V, erft de Nederlanden en verwerft Utrecht, Gelde en Noordoosten.

12.1.1.1.1. Wordt koning van Spanje (1516), deel Italië en Nieuwe Wereld. Wordt in 1519 ook koning van het Heilig Roomse Rijk.

12.1.1.1.2. Koning heeft veel prestige en macht, maar een groot rijk om te regeren. Wat doen de burgers?

12.1.1.2. Pragmatische Sanctie (1548/1549)

12.1.1.2.1. Sanctie waarin wordt vastgelegd dat de Nederlandse gewesten een eenheid zijn en zullen blijven.

12.1.1.2.2. Ongewoon, want toentertijd waren er veel kleine gebieden onder leiding van een hertog, politieke versnippering.

12.1.1.3. Onderlinge verschillen

12.1.1.3.1. Drie talen

12.1.1.3.2. Eigen Wetten

12.1.1.3.3. Gemeenschappen en groepen hebben privileges

12.1.1.3.4. Verschillen Westen en Oosten

12.1.1.3.5. Vaak onderling oorlog gevoerd

12.2. Integratie in bestuur

12.2.1. Rechtscodifictaie

12.2.2. Centrale bank in Mechelen

12.2.3. Collaterale State (1531)

12.2.3.1. Raad van State, bestond uit adel en juristen en leverden politiek advies.

12.2.3.2. Geheime Raad, bestond uit juristen en ambtenaren en leverden juridisch toezicht, administratieve en wetgevende taken.

12.2.3.3. Raad van Financiën, bestond uit adel en juristen.

12.2.4. Centralisatie binnen de Nederlanden, geen centraal aangestuurde eenheidsstaat.

13. Oorlog hervat (1621)

13.1. Republiek

13.1.1. Maurits tegen vrede.

13.1.2. Protestanten worden in het Duitse Rijk bedreigd door de Habsburgers.

13.1.3. Expansieplannen voor de Amerikas.

13.2. Habsburgs

13.2.1. Economische schade door bestand.

13.2.2. De reputatie van de vorst lijdt onder de oorlog.

13.2.3. Vrede is beter af te dwingen via oorlog.

13.2.4. Economische oorlogsvoering.

13.3. Val van Breda (1624)

13.4. Kansen keren.

13.4.1. Economische oorlogsvoering valt zwaar op de Iberische economie.

13.4.2. Habsburgs raken in oorlog met Frankrijk.

13.4.3. WIC leert opbrengt van kaapvaart (zilvervloot 1628, Piet Hein).

13.4.4. Betaalt voor inname Den Bosch

13.5. Vrede?

13.5.1. Spanje heeft nieuwe eiden. Ze eisen een einde aan de koloniale handel en erkenning van de rechten van katholieken.

13.5.2. Gewesten zijn intern en onderling verdeeld, ze hebben verschillende economische belangen bij oorlog.

13.5.3. Er komen oorlogsherinneringen in de publieke opinie. 'Dit land kan niet zonder oorlog.'

14. Gouden Eeuw (1602-1672)

14.1. Bewondering.

14.1.1. Economische bloei.

14.1.1.1. Graanhandel. Oogsten mislukken in West-Europa en de graanhandel van de Republiek vormde een vitale link, waardoor de Republiek veel wint maakte. Dit geld investeerde ze.

14.1.1.2. Commercialisering van de landbouw. Dit is bijzonder, want in het westen van de Republiek waren de boeren niet zelfvoorzienend, maar produceerden ze voor de markt en export. De economie van de stad en het platteland raakte vergaand geïntegreerd.

14.1.1.3. Zuid-Nederlandse immigratie. In de jaren 1680 vluchtten vele Zuiderlingen naar de noordelijke gewesten. Ze brengen een nieuwe impuls aan kennis met zich mee, een nieuwe impuls aan nijverheid, expertise, kapitaal en netwerken.

14.1.1.4. Overzeese handel. De groei van de overzeese handel was mogelijk gemaakt door de overzeese netwerken van onder andere de nieuwe immigranten, ook de handel binnen Europa was zeer winstgevend.

14.1.2. Militaire macht.

14.1.2.1. De handel bepaalt het beleid.

14.1.2.1.1. De Republiek zet haar macht in op de bescherming van de handelsbelangen. De meeste Europese steden voerden oorlog voor de macht en reputatie van de vorst.

14.1.2.2. De vloot domineert de zeehandel.

14.1.2.2.1. De admiraliteit (organisatie van de oorlogsvloot en zeemacht) waren grote werkgevers binnen de steden.

14.1.2.3. Diplomatie en soms geweld om de handel veilig te stellen.

14.1.2.3.1. De republiek opereert agressief als een groter wordende staat, maar geeft diplomatie de voorkeur, dit is overzichtelijk, effectief en een besparing van geld.

14.1.2.4. Maar.

14.1.2.4.1. Republiek is militair sterk door zwakke buren.

14.1.2.4.2. Republiek heeft geïnvesteerd in een zeemacht, haar landmacht is veel minder sterk en ontwikkeld.

14.1.3. Welvaart.

14.1.3.1. Infrastructuur.

14.1.3.1.1. Nieuwe polders en een nieuw systeem van trekvaarten maken een stabiel verkeer.

14.1.3.2. Stedelijke voorzieningen.

14.1.3.2.1. Er zijn zorghuizen voor de wezen, de ouderen de gevangenis en veel liefdadigheid, deze zijn voornamelijk voor mensen met burgerrecht. De verwonderaars ziet de de stedelijke voorziening als een die zorgt voor haar burgers.

14.1.3.3. Orde en goed bestuur.

14.1.3.3.1. Orde en veiligheid.

14.1.3.3.2. Stedelijk bestuur.

14.1.3.3.3. Persuasie (mensen laten overeenkomen) in de stad.

14.1.4. 'Vernuft' en cultuur.

14.1.4.1. Relatief geletterde bevolking.

14.1.4.1.1. Veel mensen kunnen lezen, de boeken zijn relatief goedkoop en er wordt veel waarde besteed aan het vinden van oplossingen en uitvindingen.

14.1.4.1.2. Innovatie en wetenschap.

14.1.4.1.3. Kunst: specialisatie, innovatie en markt.

14.2. Verwondering.

14.2.1. Religieuze pluriformiteit.

14.2.1.1. Er is een wet van vrijheid van geweten (de vrijheid om niet vervolgd te worden van religieuze ideeën), maar geen vrijheid van eredienst. In de praktijk is dit dus pluriformiteit.

14.2.1.1.1. Waarom vrijheid van geweten?

14.2.1.2. Publieke kerk.

14.2.1.2.1. Heeft steun van de overheid.

14.2.1.2.2. Is de enige die gebruik mag maken van publieke kerkgebouwen.

14.2.1.2.3. Alle regenten zijn na 1618 haar toegedaan, oftewel, ze zijn geen lid, maar mogen niet naar een andere kerk.

14.2.1.3. Geen staatskerk.

14.2.1.3.1. Lidmaatschap is vrijwillig.

14.2.1.3.2. Mensen blijven liefhebber en graag ongebonden.

14.2.1.4. Buiten de gereformeerde kerk is een gedoogbeleid.

14.2.1.4.1. Ideaal is religieuze eenheid.

14.2.1.4.2. Tot 1650 is er ontkenning van diversiteit, maar na 1650 moet de kerk voor de eigen armen zorgen, de gereformeerde kerk als staatskerk was tot nu toe verantwoordelijk voor de armen.

14.2.1.4.3. Pragmatisme.

14.2.1.4.4. Consensus. Er is een beginsel van tolerantie.

14.2.2. Het politieke systeem.

14.2.2.1. Decentralisatie.

14.2.2.1.1. Er is geen eenheid.

14.2.2.1.2. Politieke gewesten kunnen enkel toezeggen als zij het hebben overlegd in de Staten-vergadering.

14.2.2.1.3. Spanningen over de macht van Holland en de macht van de stadhouder.

14.2.2.2. Systeem van 'last' en 'ruggespraak'.

14.2.2.2.1. Maurits pleegt politieke coupe (1618)