시작하기. 무료입니다
또는 회원 가입 e메일 주소
Ons Lichaam 저자: Mind Map: Ons Lichaam

1. het skelet

1.1. de romp

1.1.1. dit herkennen we aan de buik en de borstkast

1.2. de ledematen

1.2.1. de onderste ledenmaten zijn de benen en de bovenste zijn de armen

1.3. het hoofd

1.3.1. dit is samen met de romp en de ledenmaten de belangrijkste delen van ons lichaam

1.4. 206 botten

1.4.1. we hebben als volwassene of oudere ongeveer 206 botten maar baby's hebben ongeveer 350 botten

1.5. ondersteuning

1.5.1. onze botten geven ons steun als we deze niet hadden zouden we als een pudding in elkaar zakken

1.6. geven vorm

1.6.1. de beenderen geven de vorm aan ons lichaam

1.7. spieren , pezen en gewrichten

1.7.1. deze zorgen houden de beenderen bij elkaar en zorgen ervoor dat we kunnen bewegen

1.8. de spieren , pezen en gewrichten zijn vast gehecht

1.8.1. ze zijn vast gehecht aan ons geraamte

1.9. ons geraamte is een kapstok

1.9.1. ons geraamte s een kapstok waar de spieren en pezen zijn vastgemaakt

1.10. ze passen in elkaar

1.10.1. de uiteiden van beenderen passen in elkaar

1.11. kraakbeen

1.11.1. de uiteinden van de beenderen zijn bedekt met kraakbeen die zorgen voor een glad en veerkrachtig oppervlak

1.12. beschermen van onze organen

1.12.1. de beenderen beschermen de organen bv. de ribbenkast beschermt de longen

1.13. de ruggengraat

1.13.1. 32 wervels

1.13.1.1. onze ruggengraat telt 32 wervels daartussen zitten kraakbeenschijven

1.13.2. het belangrijkste bot

1.13.2.1. als we de ruggengraat niet hadden konden we niet bewegen want door de ruggengraat lopen alle zenuwen

1.14. onze handen en voeten

1.14.1. deze hebben de meeste botjes

1.15. onze heupen of schouders

1.15.1. hier vinden we grote beenderen

2. de spieren

2.1. stevigheid en vorm

2.1.1. de spieren zorgen net zoals het skelet voor stevigheid en vorm

2.2. in beweging

2.2.1. spieren zetten ons lichaam in beweging ze zorgen ervoor dat we kunnen springen dansen en nog veel meer

2.3. de hart spier

2.3.1. deze spier pompt het bloed door ons lichaam

2.4. andere spieren

2.4.1. andere spieren zorgen ervoor dat ons voedsel door het spijsverteringsstelsel wordt voortbewogen ? kunnen ademhalen en nog veel meer

2.5. 650 spieren

2.5.1. ons lichaam telt ongeveer 650 spieren

2.6. vastgehecht

2.6.1. alle spieren zijn vastgehecht aan het geraamte

2.7. rood

2.7.1. alle spieren zijn rood van kleur

2.8. 40% van ons lichaamsgewicht

2.8.1. de spieren zijn 40% van ons lichaamsgewicht

2.9. werken automatisch

2.9.1. sommige spieren werken automatisch zoals de spieren van je maag

2.10. een bevel van je hersenen

2.10.1. sommige spieren wachten op een bevel van de hersenen om een opdracht uit te voeren bv je pen oprapen

2.11. de speciaalste spier

2.11.1. de hartspier is de belangrijkste en de speciaalste spier

2.12. ons gezicht

2.12.1. er zitten tientallen spieren in je gezicht deze laten je knipperen of eten die spiertjes zorgen er ook voor dat je gevoelens kan uitdrukken

2.13. sommige spieren werken samen

2.13.1. vaak werken 2 spieren samen bv de spieren van je bovenarm

2.14. sporters hebben meer spieren ???

2.14.1. sporters hebben niet meer spieren maar ze trainen veel en dat maar het spieren dikker en sterker de spieren hebben ook veel energie nodig om te werken de brandstof voor die energie haalt ons lichaam uit voedsel daarom is het nodig om gezond en evenwichtig te eten

3. de zintuigen

3.1. de 5 zintuigen

3.1.1. er zijn 5 zintuigen namelijk smaak, tast, zicht, gehoor en reuk

3.1.2. smaak

3.1.2.1. dit zintuig zit in je mond het is je tong hier zitten allemaal smaakpapillen op en op je tong zitten ook smaakvelden

3.1.2.1.1. vandoor op je tong proef je vooral zoet op de achterkant vooral bitter vandoor aan de zijkanten is zout en achteraan aan de zijkanten zuur en de rest van je tong is het umami dit is een japans woord en het betekend heerlijk of hartig

3.1.3. tast

3.1.3.1. dit zit aan je handen aan je handen zitten allemaal tastzintuigjes die reageren bv. bij een aanraking maar als je je hand dicht bij iets warm houd gaat er een sein naar je hersenen en die stuurt een boodschap terug van gevaar en dan trek je je hand heel snel terug

3.1.4. zicht

3.1.4.1. dit zijn je ogen je ogen nemen belden op een die worden langs de oogzenuw gestuurd naar de hersenen je kan ook blind zijn dan zie je niks maar daar bestaan heel veel dingen voor bv om te lezen brailleschrift en blindgeleidehonden maar je kan ook kleurenblind zijn dan kan je de verschillen tussen alle kleuren niet onderscheiden

3.1.4.1.1. je ogen bestaan uit verschillende delen namelijk : het oogwit, de iris en de pupil maar de wenkbrauwen en de wimpers horen er ook bij de wimpers zorgen ervoor dat er geen stof in je ogen komt en de wenkbrauwen houden het zweed tegen

3.1.5. gehoor

3.1.5.1. dit zit bij je oor hier kan je mee horen je oor bestaat ook uit verschillende delen namelijk : de oorschelp die vangt het geluid op , de gehoorgang hierdoor komen ze binnen in je hoofd en dit is een buisje van ongeveer 2,5cm lang, de trommelvlies dit zit op het einde van de gehoorgang en trilt bij geluid daardoor kan je horen , drie beentjes deze zijn verbonden met de gehoorzenuw en die staat weer in contact met de hersenen

3.1.6. reuk

3.1.6.1. dit is je neus en hier kan je mee ruiken er zijn haartjes in je neus en deze haartjes zijn best belangrijk het zijn de uiteindes van de zenuwen die vanger geuren op en sturen ze door naar de hersenen zo weet je wat je ruikt en wanneer je verkouden bent is je neus verstopt dus kunnen geuren minder goed bij die haartjes geraken dus ruik je ook minder goed

4. bloedsomloop

4.1. de linkerkamer van het hart

4.1.1. hier vertrekt het zuurstofrijk bloed naar de slagaders

4.2. de rechterkamer van het hart

4.2.1. hier wordt het bloed langs de kleine bloedsomloop gepompt naar de longen

4.3. aorta

4.3.1. de grootste slagader van ons lichaam

4.4. kleine bloedsomloop

4.4.1. hier word koolstofdioxide afgegeven en opnieuw zuurstof opgenomen

4.5. grote bloedsomloop

4.5.1. hier gebeurt het meeste van de reis

4.6. de slagaders

4.6.1. hier stroomt het bloed door maar er gebeurt verder niets anders in de slagaders

4.7. de aders

4.7.1. hier stroomt het bloed door en laat hier voedsel en zuurstof achter in de cellen

4.8. zuurstofrijk bloed

4.8.1. dit is het bloed op het begin van de reis

4.9. zuurstofarm bloed

4.9.1. dit is het bloed op het einde van de reis

4.10. de belangrijkste transportweg

4.10.1. de bloedsomloop is de belangrijkste transport weg als dit niet bestond zouden we niet kunnen leven

5. het hart

5.1. het is zo groot als een vuist

5.1.1. het hart is dus niet zo groot

5.2. het is onvermoeibaar

5.2.1. het hart is een soort sterke motor die niet vermoeit geraakt

5.3. het klopt 70 maal per minuut

5.3.1. maar bij kleinere dieren klopt het veel sneller dus ook veel meer

5.4. de hartboezems

5.4.1. ze trekken samen en stuwen het bloed naar de hartkamers en daardoor klopt het hart

5.5. de hartklep

5.5.1. deze voorkomen dat het bloed in de verkeerde richting gaat

6. het spijsverteringstelsel

6.1. langs je mond gaat het voedsel naar je slokdarm die trekt samen en duwt het voedsel in je maag in de maag wordt het voedsel een papperig mengsel dit gaat naar de dunne darm die darm is wel 6 tot 8m lang de gal de lever en de alvleesklier scheiden stoffen af die helpen om het voedsel verder te verteren de bruikbare voedingstoffen komen lang de want van de dunnen darm in het bloed terecht wat niet wordt opgenomen gaat naar de dikke darm hier worden de laatste voedingstoffen en water opgenomen en de onverteerde resten worden opgestapeld in de endeldarm de spier die die darm afsluit laat je weten wanneer je naar het toilet moet zo worden de resten uit je lichaam verwijdert

6.1.1. je hebt energie nodig om te leven en het spijsverteringsstelsel zorgt ervoor dat nuttige voedingstoffen uit je eten in je lichaam terecht komen en je lichaam herinnerd je eraan dat je energie nodig hebt je krijgt dan honger

6.2. de mond speelt ook een rol in het spijsverteringsstelsel want het voedsel komt langs je mond in het spijsverteringsstelsel terecht onze snijtanden, hoektanden en kiezen snijden hakken en kauwen het voedsel je speeksel maakt het voedsel vochtig en je speekselklieren maken dat speeksel als het voedsel een brij is kan het doorgeslikt worden als het doorgeslikt is komt het in een soort kruispunt van de luchtwegen en het spijsverteringskanaal

7. de spijsvertering

7.1. de spijsvertering zorgt ervoor dat ons lichaam de voedingstoffen opneemt

8. bloedgroepen

8.1. drie soorten bloedcellen

8.1.1. er bestaan drie soorten bloedcellen namelijk de rode bloedcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes

8.2. de rodebloedcellen

8.2.1. deze cellen zorgen voor het transport van zuurstof

8.3. de witte bloedcellen

8.3.1. deze cellen verdedigen ons lichaam tegen ziekmakers

8.4. de bloedplaatjes

8.4.1. de bloedplaatjes dichten een wonden af tot er een nieuwe huid klaar is

8.5. jouw bloedgroep

8.5.1. iedereen heeft een bloedgroep die informatie vind je op je bloedkaartje dit is heel belangrijk wanneer je bloed moet krijgen bij een ongeval of operatie

9. verslikt

9.1. als je je verslikt komt een deel ven je voedsel in je luchtpijp terecht maar om dat te voorkomen wordt je luchtpijp afgesloten door het strotklepje