
1. Voor obstipatie zijn je hormonen weer een van de schuldigen. Progesteron zorgt er tijdens de zwangerschap voor dat je darmen langzamer werken. Daardoor heb je minder vaak ontlasting. De ontlasting blijft langer in je darmen, waardoor er meer vocht uit onttrokken wordt. Je ontlasting kan dan droger en harder zijn. De groei van je baarmoeder maakt het je darmen ook moeilijker. Doordat je baarmoeder groter wordt, verdrukt deze je darmen. Dit vertraagt de werking van je darmen, omdat ze zo minder goed kunnen werken.
1.1. Bijna 80 % van de zwangere vrouwen geeft aan dat ze slechter slapen nadat ze zwanger zijn geworden. 62% van de vrouwen geeft zelfs aan dat ze soms zelfs insomnia (letterlijk geen slaap) ervaren in het derde trimester van hun zwangerschap
2. Zwangerschap diabetes
2.1. Zwangerschapsdiabetes is een tijdelijke soort diabetes, die meteen over gaat na de bevalling. Bij zwangerschapsdiabetes hebben later zowel het kind als de moeder een verhoogd risico op diabetes type 2.
3. Medicatie
3.1. Psyliumvezel
3.1.1. Laxantia
3.2. Zinksulfaat
3.2.1. Adstringentia
3.3. Emesafene
3.3.1. antihistaminica
3.4. Nistatine
3.4.1. Antimycotische
3.5. Miconazol
3.5.1. Imidaolen
3.6. Antagel
3.6.1. antacida
3.7. Ferrofurmaraat
3.7.1. Ijzer preparaten
3.8. Hydrochloorthiazide
3.8.1. Diureticum
3.9. Lisinopril
3.9.1. ACE- remmers
3.10. Metformine
3.10.1. Biguaniden
3.11. Foliumzuur
3.11.1. Vitmine B groep
4. Slaapproblemen
5. Vaginaleschimmel
5.1. Wel is je vagina tijdens je zwangerschap gevoeliger voor een candida-infectie. Zwangerschapshormonen zorgen voor een lagere zuurgraad van je vagina. Hierdoor kunnen schimmels en bacteriën zich sneller vermeerderen en raakt het evenwicht gemakkelijk verstoord.
6. Hoge bloeddruk
6.1. Tijdens de zwangerschap kan je bloeddruk ineens hoger worden. Dit heet hoge bloeddruk of hypertensie. Vaak heb je geen klachten en merk je er niet zo veel van. Hoge bloeddruk is op zich niet gevaarlijk. Afhankelijk van wanneer het optreedt tijdens de zwangerschap, zul je extra in de gaten gehouden worden. Want heel soms kun je wel klachten krijgen en moet er snel ingegrepen worden.
7. Bloedarmoede
7.1. Bloedarmoede betekent dat er te weinig rode bloedcellen in het bloed zijn. Of dat de rode bloedcellen niet goed werken. In de rode bloedcellen zit hemoglobine (Hb). Hemoglobine is een stofje dat zuurstof van je longen naar alle cellen in je lichaam brengt. Als je bloedarmoede hebt, heb je dus ook te weinig hemoglobine. Je cellen krijgen dan te weinig zuurstof. Hierdoor kun je klachten krijgen.Normaal is het Hb 7,5 mmol/l of hoger bij vrouwen. Als je zwanger bent, is het Hb vaak wat lager, tussen 6 en 7 mmol/l. Dit is normaal en kan geen kwaad. Aan het einde van de zwangerschap stijgt het Hb weer. Een paar weken na de bevalling is het Hb vaak weer normaal.
8. Verstopping
9. Wanneer je kolft, haal je de moedermelk met je handen of een kolfapparaat uit je borsten. Hierbij moet je eerst de toeschietreflex opwekken zonder dat je kindje hierbij helpt. Het zuigen van je kindje wekt deze reflex op. Het zelf opwekken heeft soms echter wat oefening nodig.
10. Spruw
10.1. Bij spruw komen er witte plekken in de mond van een baby. Dat komt omdat er een gist zit in het slijmvlies van de mond.
11. Schimmel en gisten
11.1. Aambeien
11.1.1. Obsipatie
11.1.1.1. Misselijk
11.1.1.1.1. Maagzuur
12. Bevallingscursus
12.1. Op een zwangerschapscursus krijg je praktische informatie over je zwangerschap en leer je bepaalde technieken die je kunnen helpen bij de bevalling. Je krijgt uitleg over de bevalling, over borstvoeding en over het contact met je baby.
13. Ketenzorg partners
13.1. huisarts
13.1.1. Wat doet een huisarts? De voornaamste taken van de huisarts zijn het spreken en diagnosticeren van patiënten, het voorschrijven van medicijnen en het eventueel doorverwijzen naar specialisten.
13.2. verloskundige
13.2.1. Een verloskundige is iemand die vrouwen ondersteunt voor, tijdens en na hun bevalling. Ze stelt ze de vrouwen op hun gemak en probeert het bevallingsproces zo soepel mogelijk te laten verlopen.
13.3. Gynaecoloog
13.3.1. Kinderen ter wereld brengen, vruchtbaarheidsstoornissen verhelpen en kwaadaardige ziektes bestrijden…
13.4. Een Diëtist is een voedseldeskundige die adviezen en begeleiding geeft aan mensen die hun eetpatroon moeten of willen veranderen. Adviezen worden bijvoorbeeld gegeven aan cliënten die gezonder willen eten. Naast gezonde mensen komt een Diëtist vooral in aanraking met cliënten die doorverwezen zijn door artsen. Het is de taak van de Diëtist om diëten samen te stellen voor mensen met ziekten die een specifiek dieet vereisen. Bijvoorbeeld suikerziekte, een te hoog cholesterolgehalte of hartklachten. Bij het opstellen van een dieet wordt niet alleen gekeken naar eetpatronen van cliënten maar ook naar de leefgewoonte. Binnen dit dieetadvies wordt er ook begeleiding geboden bij het de uitvoering ervan.
13.5. Dietist
13.6. Fysiotherapeut
13.6.1. De fysiotherapeut is de expert in houding en beweging. Hij helpt je bij het voorkomen, verhelpen of verminderen van je lichamelijke klachten en zorgt ervoor dat je weer optimaal kunt bewegen. De zorg van een fysiotherapeut past bij jouw persoonlijke situatie en is gericht op het doel dat jij wilt bereiken. Soms krijg je alleen advies, soms ook een behandeling.
14. Borstvoeding
14.1. Nutrilon, Nutramigen
14.1.1. Kolven