1. Op eigen niveau
1.1. Starten met convergente differentiatie voor het behalen van de kerndoelen/leerlijnen
1.1.1. Peilen en observeren
1.2. Divergente differentiatie om in de zone van naaste ontwikkeling te blijven na het minimum doel
1.2.1. Verdiepen of ondersteunen in een kleine kring
1.3. Verschillende activiteiten in één les, maar met samenhang en versterkend karakter
1.3.1. Elk niveau moet in een grote kring aangesproken worden
1.4. De leerling bepaald tot op zekere hoogte zelf -> je mag altijd proberen.
1.4.1. Uitdagen tot een stapje verder
1.4.1.1. Proberen is al leren
1.4.1.2. Ook 'mislukken' kun je vieren
1.4.2. Struggle and confusion
1.4.2.1. Niet voorzeggen, liever goed laten afkijken.
1.4.2.2. Hulp vragen mag, samen doen is nog beter.
1.4.2.2.1. Voordoen
1.4.2.2.2. Samen doen
1.4.2.2.3. Nog eens alleen proberen
1.4.2.3. Het hoeft niet te lukken
2. Erziehung i.p.v. Bildung
2.1. Autonomie
2.1.1. relatie
2.1.1.1. competentie
2.2. Van vorming van persoon-zijn naar vorming tot persoon-zijn
2.3. Socialisatie
2.3.1. subjectivering
2.4. Persoonsontwikkeling in verhouding tot de wereld en de medemens
3. Feedback cultuur
3.1. Zoveel mogelijk assessment as learning
3.1.1. Zo weinig mogelijk waardeoordeel vanuit de leerkracht
3.1.2. Zoveel mogelijk ondersteunen in het controleren van zichzelf
3.1.2.1. Niet 'het is fout'/ 'het klopt niet'
3.1.2.2. Wel complimenteren voor het zelf ontdekken van de fout of een ander bedanken voor het attenderen daarop
3.1.2.2.1. Mogelijkheden bieden tot het zelf oplossen (of aanmoedigen in het vragen van hulp aan een klasgenoot)
4. Van ik naar wij
4.1. Theorie van piaget
4.1.1. cognitieve ontwikkeling
4.1.1.1. preoperationele fase
4.1.1.1.1. egocentrisme
4.2. Elkaar helpen
4.2.1. Samen leren
4.2.1.1. Feedback geven
4.2.1.2. Samen het probleem aangaan
4.2.2. Samen opruimen
4.2.2.1. Verantwoordelijkheid delen
4.2.2.2. Samen is sneller
4.3. Samen spelen
4.3.1. Elkaar de ruimte geven
4.3.2. overleggen en luisteren
4.3.3. Respecteren en accepteren
4.4. Elkaar waarderen
5. Onderzoekend/ontwerpend leren
5.1. 21st century skills
5.1.1. kritisch denken
5.1.1.1. creativity
5.1.2. citizenship
5.1.2.1. Midden in de wereld staan
5.2. Interactief leren
5.2.1. vakoverstijgende vaardigheden
5.2.2. relevantie
5.3. Structuur
5.4. persoonlijke input
5.4.1. lef
5.4.2. zelfsturing
5.4.3. verwondering
5.5. Leren leren
5.5.1. Problemen aan durven grijpen
5.5.2. Oplossingsgericht denken
6. Emotioneel welbevinden
6.1. relatie
6.1.1. communicatie
6.1.1.1. Eerst bewust van jezelf
6.1.1.2. Geweldloos
6.1.1.3. Voorwaardelijk en onvoorwaardelijk
6.2. veilig klasklimaat en leerling-leerkrachtrelatie
6.3. Durven leren
6.4. Voor nu en in de toekomst
6.5. Onvoorwaardelijk vertrouwen
7. Ieder kind een talent
7.1. Uitgaan van capaciteiten
7.2. Er is meer dan taal en rekenen
7.3. gardner
7.3.1. Meervoudige intelligentie
7.3.1.1. Intrapersoonlijk
7.3.1.2. Interpersoonlijk
7.3.1.3. Lichamelijk-kinestetisch
7.3.1.4. Muzikaal-ritmisch
7.3.1.5. Naturalistisch
7.3.1.6. Verbaal-linguïstisch
7.3.1.7. Visueel-ruimtelijk
7.3.1.8. Logisch-mathematisch
7.4. Niet spreken van 'zwakke' en 'sterke' leerlingen
7.4.1. Wanneer dan toch gebruikt: 'Zwakkere rekenaar'. De leerling zelf is nooit zwak, maar voldoet wellicht niet aan onze standaard in een bepaald vakgebied.
7.5. Het kind als startpunt, niet het gewenste einddoel of gemiddelde
8. Actief leren
8.1. Leren door te doen
8.1.1. ervaren en ontdekken
8.1.2. Fouten maken
8.1.3. Betrokkenheid
8.2. Niet zenden, maar faciliteren
8.2.1. Korte spanningsboog
8.2.2. competentie
8.3. Interactie
8.3.1. met medeleerling
8.3.2. met leerkracht
8.3.3. Met de wereld/het spelmateriaal
8.4. Van abstracte leerstof naar leerling in de context
9. Vakoverstijgend leren
9.1. Samenhang
9.1.1. Dichterbij de werkelijkheid
9.1.1.1. Betekenisvol
9.1.2. Dieper inzicht
9.1.3. Thematisch
9.2. 21st century skills
9.3. Transfer van vaardigheden
9.4. Werken vanuit (maatschappelijke/wetenschappelijke) problermen i.p.v. vakken
10. Betekenisvol (kleuter)onderwijs
10.1. Belevingswereld
10.1.1. Fantasie
10.1.1.1. Verhalend in thema
10.1.1.2. Humor
10.1.1.3. Prikkelen door op de grens van realiteit en fantasie te gaan zitten
10.1.2. Realistisch
10.1.2.1. Verhalen van kinderen
10.1.2.2. Herkenbaar
10.1.2.3. Interesses/nieuwsgierigheid
10.2. Werken vanuit context met probleemstelling
10.2.1. Verhalend
10.2.1.1. Inleiding, Voorkennis, instructie, geïntegreerd
10.2.1.2. Lesdoel concreet aan voorstelbare handeling koppelen
10.2.1.2.1. Handpoppen betrekken (geven abstracte vakinhouden weer)
10.2.2. Hulp vragen van leerlingen
10.2.2.1. Uitgaan van capaciteiten van leerlingen
10.2.2.2. Oplossingsgericht werken
10.2.2.3. Elkaar helpen
10.2.2.4. Ervaren -> reflectie in actie
10.2.2.5. Differentiatie
11. Rust, regelmaat, reinheid
11.1. Rust
11.1.1. Ontspannen sfeer
11.1.1.1. Geen druk
11.1.2. Duidelijke momenten van stilte
11.1.2.1. Beperking van overprikkeling
11.1.2.2. Kunnen opladen -> Niet constant 'aan' hoeven staan.
11.2. regelmaat
11.2.1. Herhaling en routine
11.2.1.1. Voorspelbaarheid
11.2.1.1.1. Veiligheid
11.2.1.1.2. vertrouwen
11.2.1.1.3. Heldere verwachtingen
11.2.2. Brengt rust
11.2.2.1. beperkt energie verbruik
11.2.3. Overzicht
11.3. reinheid
11.3.1. Fijne omgeving om in te spelen en te leren
11.3.2. Samen gezond blijven
11.3.2.1. Voor jezelf en de ander zorgen