ontwikkelingspsychologie
作者:Charlotte Lannoo
1. Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
1.1. FYSIEKE ONTWIKKELING: Germinaal stadium= bevruchting tot 2 w, Embryonaal stadium= 2 tot 8w, Foetaal stadium= 8w tot geboorte.
1.2. COGNITIEVE ONTWIKKELING: intelligentie komt gedeeltelijk vast te staan en de basis word gelegd voor sommige psychische stoornissen. cognitieve functies kunnen worden aangetast door tabak, alcohol, druggebruik moeder.
1.3. SOCIALE + PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING: Sommige karaktereigenschappen --> genetisch bepaald. Drug + alcoholgebruik bij moeder --> prikkelbaarheid, slecht kunnen omgaan met meerdere stimuli tegelijk en hechtingsproblemen bij het kind.
2. adolescentie (12 tot 20jaar)
2.1. FYSIEKE ONTWIKKELING: Fysieke rijping (vroeg of laat), pubertaire groeispurt, puberteit, menarche, spermarche/semenarche, primaire+ secundaire geslachtskenmerken, hersenontwikkeling en denken, slaapgebrek.
2.2. COGNITIEVE ONTWIKKELING: Formeel-operationeel stadium (vermogen ontwikkelen om abstract te denken), hypothetisch-deductief redeneren, propositioneel denken, imaginair publiek, persoonlijke fabel.
2.3. SOCIALE +PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING: Familiebanden= Zoektocht naar autonomie, generatiekloof, ouder-kindconflicten. Relatie met leeftijdsgenoten= erbij horen, referentiegroep, vriendenclub, subcultuur. Genderrelaties= seksekloof. Populariteit en druk leeftijdsgenoten= controversiële adolescent, afgewezen adolescent, genegeerde adolescent, peer pressure.
3. schooltijd (6 tot 12 jaar)
3.1. FYSIEKE ONTWIKKELING: Grove motoriek + fijne motoriek pg 83/84
3.2. COGNITIEVE ONTWIKKELING: Concreet-operationeel stadium (7-12j), decentreren, reversibiliteit, schoolrijpheid.
3.3. SOCIAAL + PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING: Stadia van vriendschap= Vriendschap gebaseerd op het gedrag van anderen (4-7j), vriendschap gebasseerd op vertrouwen (8-10j), vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid (11-15j)
4. peuter en kleutertijd (3 tot 6 jaar)
4.1. FYSIEKE ONTWIKKELING: Grove motoriek pg 52, fijne motoriek pg 54. Zindelijkheid (afh van kind tot kind)
4.2. COGNITIEVE ONTWIKKELING: Preoperationeel stadium (2-7j), operaties, symboolgebruik, conservatie, egocentrisme, intuïtief denken, identiteit. Taal: egocentrisch taalgebruik, pragmatiek, sociaal taalgebruik
4.3. SOCIALE + PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING: Zelfbeeld, individualistische oriëntatie, collectivistische oriëntatie, genderidentiteit, genderschema, genderconstantie. 4 theorieën over genderontwikkeling: biologisch, psychoanalytisch, sociaal leertheorie, cognitief pg 72. Ontstaan van vriendschappen + spelen: spelcategorieën= functioneel/constructief/parallel/ toekijkend/associatief/ coöperatief spel. Theory of mind
5. babytijd (geboorte tot 3 jaar)
5.1. FYSIEKE ONTWIKKELING: germinaal stadium, embryonaal stadium, foetaal stadium 4principes van groei: cefalocaudaal principe, proximodistaal principeprincipe van hiërarchische integratie, principe van de onafhankelijkheid van systemen. Reflexen: aanwezig voor de geboorte pg13 Grove motoriek pg 14, fijne motoriek pg 15
5.2. COGNITIEVE ONTWIKKELING: sensomotorisch stadium (0-2j), 6 substadias= -eenvoudige reflexen 0-1maand/ eerste gewoonten en primaire circulaire reacties 1-4maand/ secundaire circulaire reacties 4-8maand/ coördinatie van secundaire circulaire reacties 8-12maand/ tertitaire circulaire reacties 2-18maand/ het begin van denken 18-24maand Taal: prelinguïstische communicatie, brabbelen, holofrase, telegramstijl, onderextensie, overextensie, referentiële stijl, expressieve stijl
5.3. SOCIALE + PERSOONLIJKHEIDSONTWIKKELING: vreemdenangst, scheidingsangst, sociale glimlach, zelfbesef (12m), gehechtheidsrelatie (7-8m): veilig hechtingspatroon, angstig vermijdend hechtingspatroon, angstig ambivalent hechtingspatroon, gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon