1. Pavlov
1.1. Klassieke conditionering.
1.1.1. Gedrag koppelen aan een gevoel
2. Skinner
2.1. Goed/slecht gedrag koppelen aan een positieve/negatieve beloning of bestraffing.
3. Bandura
3.1. Observationeel leren is een veel efficiëntere leerstrategie
4. Werkveld
5. Behaviorisme
5.1. De relatie tussen extreme prikkels of de stimulus en de response centraal.
5.1.1. Ongeconditioneerde erfelijke reflexen
5.1.1.1. Een eenzelfde reactie bij ieder individu op een bepaalde prikkel zonder enige oefening of ervaring. Het krijgen van speeksel in de mond als er voedsel in komt.
5.1.2. Associatief leren
5.1.2.1. Klassieke conditionering
5.1.2.1.1. Met klassieke conditionering kan geen nieuwe gedrag worden aangeleerd, alleen bestaand gedrag in een nieuwe situatie toe passen.
5.1.2.2. Operante conditionering
5.1.2.2.1. Een vorm van leren waarbij bepaald gedrag wordt beïnvloed door de consequenties. Operante conditionering kan wel nieuw gedrag worden geleerd.
6. Sociale leertherie
6.1. Observationeel leren
6.1.1. Het leren van een bepaald gedrag door het gedrag van anderen te observeren en te imiteren. Het leren van observeren wordt modeling genoemd.
6.1.1.1. Aandachtsprocessen: bepalen datgene wat geobserveerd wordt
6.1.1.2. Geheugenprocessen: bepalen datgene wat onthouden wordt van het geobserveerde
6.1.1.3. Motorische reproductieprocessen: zetten mentale beelden om in gedrag
6.1.1.4. Motivationele processen bepalen uiteindelijk welk gedrag zal worden uitgevoerd.
7. Beweegpraktijk
7.1. Actie / reactie.
7.1.1. Goed gedrag belonen en slecht gedrag afstraffen (positief).
8. Hoe zijn zij tot inzichten gekomen in hun idee hoe mensen dingen leren?
8.1. Honden passen hun gedrag aan op bepaalde geluiden die ze horen.
8.1.1. Eten.
8.2. Verschillende soorten filmen aan kinderen laten zien en wat was hun reactie hier op.
8.2.1. Belonen.
8.2.1.1. Aggressief
8.2.2. Straffen.
8.2.2.1. Niet aggressief
8.2.3. Geen gevolgen
8.2.3.1. Aggressief.