Get Started. It's Free
or sign up with your email address
D: Markt (klaar) by Mind Map: D: Markt (klaar)

1. Welvaart en economische politiek

1.1. Consumentensurplus: Het verschil tussen de marktprijs en de prijs waarvoor consumenten bereid zijn om het product te kopen

1.1.1. Dankzij prijsdiscriminatie zal het consumentensurplus kleiner worden, consumenten zijn immers sneller geneigd om een product te kopen als de prijs lager is.

1.2. Producentensurplus: Het verschil tussen de marktprijs en de prijs waarvoor producenten bereid zijn om het product aan te bieden.

1.2.1. Het totale surplus is het consumentensurplus en het producentensurplus bij elkaar.

1.2.1.1. Wanneer het consumentensurplus even groot is als het producentensurplus, is er sprake van een Pareto-efficiënt.

2. Veel bedrijven bieden homogene producten aan op een markt met vrije toetreding

2.1. Homogene producten zorgen voor volledige concurrentie omdat de consument geen voorkeur heeft voor 1 product en dus alleen kijkt naar de prijs

2.2. Vrije toetreding omdat er geen hoge (verzonken) kosten verbonden zijn het toetreden tot de markt

3. Marktstructuur

3.1. soorten markten

3.1.1. volkomen concurrentie/ Volledige mededing

3.1.1.1. Producent kan eigen prijzen zetten zonder rekening te houden met concurrentie.

3.1.1.1.1. De winst voor een monopolie is maximaal bij MO = MK

3.1.2. oligopolie

3.1.2.1. klein aantal bedrijven hebben het grootste deel van de markt in handen

3.1.3. monopolie

3.1.3.1. monopolistische concurrentie

3.1.3.1.1. Veel bedrijven bieden heterogene producten aan op een markt

3.1.3.2. 1 bedrijf bezit vrijwel volledige marktaandeel

3.2. soorten goederen

3.2.1. homogene goederen

3.2.1.1. goederen in een bepaalde markt zijn voor de consument te substitueren en daarom heeft de consument geen voorkeur voor een van de producten

3.2.2. heterogene goederen

3.2.2.1. goederen in een bepaalde markt zijn voor de consument verschillend door productdifferentiatie en daarom heeft de consument voorkeur voor één van de producten.

3.2.2.1.1. Productdifferentiatie door om consumenten verbonden te laten voelen met 1 product.

4. Vraag en Aanbod

4.1. Betalingsbereidheid: De maximale prijs die een consument wil betalen voor een product

4.1.1. Individuele vraaglijn: Geeft de betalingsbereidheid weer van één consument

4.1.2. Collectieve vraaglijn: Geeft de betalingsbereidheid van meerdere consumenten weer

4.1.2.1. Collectieve vraaglijn verschuift wanneer er iets verandert aan het inkomen, de behoeften, de prijzen van andere goederen en/of het aantal vragers

4.2. Inkomenselasticiteit: Laat zien hoe sterk de vraag naar een product verandert wanneer het inkomen verandert.

4.2.1. Werkt vrijwel hetzelfde als de prijselasticiteit. Bij een inkomenselasticiteit tussen -1 en 0 is er sprake van noodzakelijke goederen. Bij een inkomenselasticiteit groter dan 1 is er sprake van luxe goederen.

4.3. Kruislingse Prijselasticiteit: Prijselasticiteit tussen twee verschillende producten

4.4. Prijselasticiteit: Laat zien hoe sterk de vraag naar een product verandert na een prijswijziging

4.4.1. Als de prijselasticiteit tussen 0 en -1 ligt, dan verandert de vraag naar het product minder snel dan de prijs, is de prijselasticiteit kleiner dan -1, dan verandert de vraag naar een product sneller dan de prijs

4.4.1.1. De prijselasticiteit kan ook groter zijn dan 0, maar dit gebeurt zelden. Dit zou namelijk betekenen dat de vraag stijgt, wanneer de prijs oploopt.

4.5. Individuele aanbodlijn: Geeft aan hoeveel producten één aanbieder aanbiedt bij verschillende prijsniveaus

4.5.1. Collectieve aanbodlijn: Geeft aan hoeveel producten meerdere aanbieders aanbieden bij verschillende prijsniveaus

4.5.1.1. Collectieve aanbodlijn verschuift als er iets verandert aan de productiekosten, technische ontwikkeling of de hoeveelheid aanbieders

4.5.1.1.1. Ook bij veranderingen in heffingen en subsidies verschuift de collectieve aanbodlijn, omdat de totale kosten voor de producent dan veranderen

4.6. Wanneer de prijs van een product stijgt, daalt de opbrengst en andersom. De totale opbrengst bedraagt de prijs, vermenigvuldigd met de afzet.

4.6.1. Wanneer er sprake is van een inelastisch product, zal de omzet niet sterk veranderen bij een prijswijziging, bij een elastisch product gebeurt dit wel.

4.7. Totale kosten zijn alle kosten die per product gemaakt worden bij elkaar opgeteld. De gemiddelde kosten zijn de gemiddelde kosten per product. De marginale kosten is het bedrag waarmee de totale kosten toenemen als er één product meer geproduceerd wordt.

4.8. De kosten van bedrijven worden meestal opgesplist in twee soorten; vaste kosten en variabele kosten.

4.8.1. Vaste kosten zijn kosten als huur en afschijvingskosten, deze zijn maandelijks hetzelfde.

4.8.2. Variabele kosten zijn onder andere grondstofkosten en transportkosten.

4.8.2.1. Loonkosten worden meestal gerekenend onder variabele kosten, hoewel een deel van de lonen ook een vast bedrag kunnen zijn.

4.8.3. Wanneer de kosten groter zijn dan de opbrengsten, lijdt een bedrijf verlies.

4.8.3.1. Wanneer de kosten van een product evenhoog zijn als de opbrengsten, is er sprake van het break-even-point. Er is dan geen winst en geen verlies.

4.8.3.1.1. Er is sprake van maximale winst voor MO=MK.

4.9. Er is sprake van een marktevenwicht wanneer de vraaglijn en de aanbodlijn elkaar snijden. Vraag en aanbod zijn dan gelijk aan elkaar.