Beeldaspecten (bouwstenen)

Jetzt loslegen. Gratis!
oder registrieren mit Ihrer E-Mail-Adresse
Beeldaspecten (bouwstenen) von Mind Map: Beeldaspecten (bouwstenen)

1. Kleur

1.1. Wat is kleur

1.1.1. Ontstaan van kleur

1.1.1.1. kleur ontstaat uit licht

1.1.1.2. nadat het in het oog is opgevangen en als zenuwsignaal doorgestuurd wordt naar de hersenen

1.1.2. Rangschikking van kleur

1.1.2.1. steeds dezelfde en in een vaste volgorde, die we steeds weer terugkomen: spectrum

1.2. Kinderen en het beeldaspect kleur

1.2.1. krabbelfase is kleurgebruik onbelangrijk

1.2.2. pagina 119-120

1.3. Begrippen

1.3.1. Soorten kleuren

1.3.1.1. Primaire kleuren/ hoofdkleuren

1.3.1.1.1. niet door vermenging kunnen bekomen

1.3.1.1.2. geel, rood en blauw

1.3.1.2. Secundaire kleuren

1.3.1.2.1. als we twee primaire kleuren met elkaar mengen

1.3.1.2.2. rood+geel is oranje

1.3.1.3. Tertiaire kleuren

1.3.1.3.1. door menging van de drie primaire kleuren of 2 secundaire kleuren

1.3.1.3.2. oranje+groen: mosgroen

1.3.1.3.3. rijk aan bruinen = vuile kleuren

1.3.1.3.4. natuur overheerst dit

1.3.2. Tinten en tonen

1.3.2.1. kleurenfamilie: de variaties in 1 kleur

1.3.2.2. toonwaarde: wanneer er nu van 1 bepaalde soort lichte en donkere varianten gemaakt worden

1.3.2.3. tint: bepaald het onderscheid tussen verschillende kleuren - de soortnaam van de kleur

1.3.2.4. toon: de relatieve lichtheid of donkerte van een kleur, dit bekomt men door kleuren te mengen met wit of zwart

1.3.2.5. lezen pagina 124

1.3.3. Complementaire kleuren

1.3.3.1. kleuren die diametraal tegenover elkaar staan en toch harmoniëren

1.3.3.2. twee complementaire kleuren naast elkaar , versterken elkaar

1.3.3.3. twee complementaire kleuren gemengd, verminderen en vernietigen ten slotte elkaars kleurkracht

1.3.4. De kleurencontrasten

1.3.4.1. Kleur-tegen-kleur contrast

1.3.4.1.1. kleuren kunnen zich laten samenvoegen tot dergelijke kleurige contrasten

1.3.4.2. Licht-donker contrast

1.3.4.2.1. je kan met wit, grijs en zwart sterke licht-donker contrasten maken

1.3.4.2.2. elke kleur heeft zijn eigen lichtsterkte

1.3.4.3. Koud-warm contrast

1.3.4.4. Complementair contrast

1.3.4.4.1. twee complementaire kleuren zijn tegengesteld aan lekaar

1.3.4.5. Simultaan contrast

1.3.4.5.1. voorbeeld: klein grijs vierkantje in een vlak van een heldere kleur neemt voor het oog die kleur aan

1.3.4.6. Kwaliteitscontrast

1.3.4.7. Kwantiteitscontrast

1.3.4.7.1. individuele smaak

1.3.5. De betekenis van kleur

1.3.5.1. Symbolisch kleurgebruik

1.3.5.1.1. zwart= rouw, rood= vuur

1.3.5.2. Realistisch kleurgebruik

1.3.5.2.1. natuur nabootsen

1.3.5.3. Expressief kleurgebruik

1.3.5.3.1. heeft de betrokkenheid weer, kleur wordt losgemaakt van de realiteit

1.3.5.4. Kleur, emotie en taal

1.3.5.4.1. geel: zon en licht, blauw: hemel, aarde

1.3.6. Kleuren maken muziek

1.3.6.1. verschillende componisten namen de schilderkunst als uitgangspunt

1.3.7. Kleur en taal

1.3.7.1. kleuren krijgen betekenis

2. Compositie

2.1. Wat is compositie?

2.1.1. lezen pagina 136-139

2.2. Kinderen en het beeldaspect compositie

2.3. Aspecten van compositie

2.3.1. Eenheid en verscheidenheid

2.3.2. Symmetrie en asymmetrie

3. Textuur

3.1. Kinderen en het beeldaspect textuur

3.1.1. verkennen via tastzin

3.2. Begrippen

3.2.1. Textuur

3.2.1.1. handig om te tekenen en te boetseren

3.2.2. Structuur

3.2.2.1. de samenstellingen, indeling, opbouw of op organisatie van afhankelijke kleine delen in een groter geheel

3.2.3. Stofuitdrukking

3.2.3.1. de getekende of geschildere suggestie van textuur

3.2.4. Frottage (rubbing)

3.2.4.1. een techniek waarbij op een papier de textuur van een onderliggend materiaal zichtbaar wordt

4. Licht

4.1. Kinderen en het beeldaspect licht

4.1.1. Gevoelsmatig: de relatie tussen licht en sfeer

4.1.2. Pagina 98-99 lezen

4.2. Begrippen

4.2.1. Licht

4.2.1.1. de kunstenaar gebruikt licht en de beschouwer kan zien hoe het gebruikt is

4.2.2. Lichtbron

4.2.2.1. dat wat licht geeft: de zon, olielamp en maan

4.2.3. Kunstlicht

4.2.3.1. mensen kunnen dit gemakkelijk zelf regelen, natuurlijk licht niet: lamp

4.2.4. Diffuuslicht

4.2.4.1. als je niet weet waar het vandaan komt: mistige dag

4.2.5. Direct licht/ indirect licht

4.2.5.1. licht dat zo van de lichtbron ergens op valt/ licht dat van een lichtbron komt, maar eerst ergens anders valt waardoor het weerkaatst word: licht auto, spiegel-maanlicht

4.2.6. Clair-obscur/ licht-donker

4.2.6.1. het contrast tussen licht en schaduw is heel erg groot -> door dramatische effecten of sterke ruimtewerking

4.2.7. Lichtinrichting

4.2.7.1. welke kant de beschouwer het licht ziet komen

4.2.8. Schaduw

4.2.8.1. een kant licht, een kant schaduw - bij diffuus licht heb je geen schaduw

4.2.9. Eigen schaduw

4.2.9.1. de schaduw die een object heeft aan zijn onbelichte kant

4.2.10. Slagschaduw

4.2.10.1. de schaduw van een object op de grond of op een ander object

4.2.11. Silhouet

4.2.11.1. een vlakke, egaal gekleurde, meestal donkere vorm die bepaald wordt door zijn omtrek en goed afsteekt tegen de omgeving

4.2.12. Weerkaatsing/ reflectie

4.2.12.1. als we het hebben over lichtstralen die op een oppervlak vallen dat die lichtstralen terugkaatst of een andere richting op kaatst - ontstaan indirect licht

5. Lijn

5.1. Kinderen en het beeldaspect lijn

5.1.1. pagina 113

5.2. Begrippen

5.2.1. Lineair

5.2.1.1. uit lijnen opgebouwd

5.2.2. Lijnsoort

5.2.2.1. lijn met zijn concrete eigenschappen zoals dik, dun, recht, gebogen, onderbroken,...

5.2.3. Arcering

5.2.3.1. veel lijnen evenwijdig aan elkaar getekend - deel van de tekening word zo donkerder

5.2.4. Lijn en beweging

5.2.4.1. de beweging en de richting van de lijnen - lijnen volgen

5.2.5. 'Lineair' en 'picturale' schilder

5.2.5.1. klassieke opdeling tussen kunstenaars: de ene drukt zicht uit met lijnen (precieze contour met scherpe lijnen), de ander is het vlak het uitgangspunt voor uitdrukkingsmogelijkheden (vage overgangen

6. Vorm

6.1. Kinderen en het beeldaspect vorm

6.1.1. pagina 116

6.2. Begrippen

6.2.1. Vorm

6.2.1.1. driedimensionaal/ 2

6.2.2. Vlak

6.2.3. Beeldvlak

6.2.3.1. tekenblaadje

6.2.4. Contour

6.2.4.1. de omtrek - de omtreklijn - begrenzing van een silhouet

6.2.5. Kader

6.2.5.1. de afbakening van een beeldvak

6.2.6. Patroon

6.2.6.1. regelmatige herhaling van een of meer vormen

6.2.7. Restvorm

6.2.7.1. vormen die overblijven tussen de eigenlijke vorm van het object of tussen delen van het object

6.2.8. Vormsoorten

6.2.8.1. voorwerpen die voldoende overeenkomstige visuele overeenkomsten vertonen

7. Inleiding

7.1. Beeldaspecten

7.1.1. Het zijn elementen waarmee een werk wordt opgebouwd en die dat werk zijn specifieke karakter en uitdrukking geven