1. slagader / arterieën
1.1. zuurstof/ voedingsrijk bloed
1.2. vervoeren van bloed naar organen
1.3. gespierde wand, pulsaties + elastisch
1.4. hoge druk
1.5. aorta lichaamsslagader
1.6. geen afvalstoffen
2. Ader / venen
2.1. zuurstof / voedingsarmbloed
2.2. weinig spieren in de wand
2.3. geen pulsaties, sommige venen bevatten klepjes
2.4. druk is laag
2.5. + afvalstoffen
3. Haarvaten/ capilairen
3.1. uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen.
4. belangrijke bloedvaten
4.1. aorta
4.1.1. 2 aftakkingen
4.1.1.1. linker kransslagader
4.1.1.2. rechter kransslagader
4.1.1.3. voorzien het hart van zuurstof en voedingsmiddelen.
4.2. longader/ long slagader
4.3. onderste/ bovenste holle ader
5. Bloedgroepen
5.1. Bloedgroep A ( A Rh+/ Rh-)
5.2. bloedgroep B (B Rh+/ Rh-)
5.3. Bloedgroep AB (AB Rh+/Rh-)
5.4. Bloedgroep 0
5.4.1. hierbij is geen eiwit aanwezig
5.5. rhesusfactor
5.5.1. Rh +
5.5.1.1. de bloedcellen hebben het eiwit
5.5.2. Rh -
5.5.2.1. het eiwit is niet aanwezig
6. milt
6.1. ligt tussen de maag en het middenrif
6.2. functie
6.2.1. verantwoordelijk voor, om lichaamsvreemde stoffen die in de bloedbaan circuleren te bestrijden en op te ruimen.
6.2.2. verantwoordelijk voor het opruimen van oude RBC
7. Fucties
7.1. transporteren van bloed
7.2. ( bloedcellen, water, voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurstof en koolstofdioxide, hormonen + beschermende stoffen.
8. Grote bloedsomloop
8.1. Gaat door het hele lichaam
8.1.1. bloed gaat via de linkerkamer- aorta- haarvaten
8.2. bloedsomloop van het hart :
8.2.1. hoofdzakelijk verzorgd door de rechter kransslagader, linker kransslagader en zijtakken
8.2.2. zorgen voor zuurstofvoorziening van het hart
8.3. bloedsomloop van de hersenen:
8.3.1. wordt verzorgd door 4 hersenslagaders
8.3.2. 2 halsslagaders
8.3.3. De grote halsaders vervoeren het bloed vanuit de ader weer naar het hart
8.3.4. 2 wervelslagders
8.4. bloedsomloop van de nieren
8.4.1. geregeld door 2 nierslagaders
8.4.2. transporteren het bloed van de aorta naar de nieren
9. Kleine bloedsomloop
9.1. Gaat via de longen en het hart.
9.2. vervoert zuurstofarm bloed en koolzuurgas vanuit rechter kamer van het hart naar de longslagader
9.3. in de longen wordt het koolzuurgas afgegeven en zuurstof opgenomen in het bloed
9.3.1. = zuurstofrijkbloed
9.4. zuurstofrijke bloed wordt via de longaders naar het hart getransplanteerd
9.4.1. stroomt weer in de linkerboezem van het hart.
10. Hart
10.1. functie
10.1.1. rondpompen van bloed
10.1.1.1. bloeddruk/ tensie
10.1.1.1.1. diastolische boeddruk
10.1.1.1.2. systolische bloeddruk
10.1.1.2. = de druk die door het bloed uitgeoefend wordt op de wand van de bloedvaten.
10.2. werking
10.2.1. Sinusknoop
10.2.1.1. = prikkelautomaat voor regelmatige pompreactie
10.2.1.1.1. de verzonden prikkels is het sinusritme
10.2.2. AV knoop
10.2.2.1. ligging:
10.2.2.1.1. tussen boezems en kamers
10.2.2.2. functie:
10.2.2.2.1. zorgt ervoor dat de prikkel zich via de bundel van His, ook door het netwerk van beide kamerwanden verspreid\
10.2.2.2.2. geeft de prikkel pas door als de boezems de tijd hebben gehad om samen te trekken, waardoor het bloed de kamers is binnen gestroomd
10.2.2.2.3. De AV-knoop en de bundel van His vormen de enige elektrische verbinding tussen boezems en kamers.
10.2.2.3. De AV-knoop en de bundel van His vormen de enige elektrische verbinding tussen boezems en kamers.
10.2.3. bundel van His
10.2.3.1. maakt deel uit van het prikkelgeleidingssysteem
10.2.3.2. ligging:
10.2.3.2.1. scheidingswand tussen de 2 onderste ruimten van het hart, ( ventrikels)
10.2.3.2.2. in het harttussenschot
10.2.3.3. bestaat uit:
10.2.3.3.1. strengen gespecialiseerde hartspierweefsel
10.2.3.4. functie:
10.2.3.4.1. bij stimulatie; trekken de hartkamers zich samen.
10.2.4. Nervus Vagus
10.2.4.1. stimulatie leidt tot een tragere hartfrequentie
10.2.4.2. normale hartfrequentie
10.2.4.2.1. 70 slagen per minuut
10.2.4.2.2. bij wegvallen van het remmende effect vd nervus vagus
10.2.5. hersenstam
10.2.5.1. zitten centra die de hartslag kunnen regelen
10.3. Bouw
10.3.1. boezems/ atrium
10.3.1.1. rechter boezem
10.3.1.1.1. 2 grote aders
10.3.1.2. linker boezem
10.3.1.2.1. ontvangt via de longaders zuurstofrijkbloed
10.3.2. kamers/ ventrikels
10.3.2.1. rechter kamer
10.3.2.1.1. stroomt zuurstofarm bloed naar de longslagader
10.3.2.2. linker kamer
10.3.2.2.1. geeft het zuurstofrijke bloed door aan de aorta
10.3.3. hartkleppen
10.3.3.1. 4 kleppen
10.3.3.1.1. als bloed in de rechterboezem stroomt, sluit er 1 klep naar de onderste en bovenste ader
10.3.3.1.2. de laatste klep zit tussen de linker kamer en de aorta
10.3.4. tussenschot
10.3.4.1. scheidt de linker en rechter harthelft
10.3.5. hartzakje
10.3.5.1. het pericard
10.3.5.2. plaatsing
10.3.5.2.1. aan het middenrif en brostvlies
10.3.6. hartvlies
10.3.6.1. binnenkant van de hartspier
10.3.6.1.1. : endotheel
10.3.7. hartspier/ myocard.
10.3.7.1. hartspierweefsel
10.3.7.1.1. wand van het hart.
10.3.7.2. sturing:
10.3.7.2.1. 2 zenuwknopen