Diabetes Mellitus

Lancez-Vous. C'est gratuit
ou s'inscrire avec votre adresse e-mail
Diabetes Mellitus par Mind Map: Diabetes Mellitus

1. Genezing

1.1. Type 1

1.1.1. Voorlopig nog niet te genezen

1.2. Type 2

1.2.1. Patiënten met overgewicht

1.2.1.1. Wel genezing mogelijk

1.2.2. Patiënten met normaal lichaamsgewicht

1.2.2.1. Geen genezing mogelijk

2. Gevolgen

2.1. Acute complicaties

2.1.1. Hypo

2.1.1.1. Symptomen

2.1.1.1.1. Zweten

2.1.1.1.2. Trillen

2.1.1.1.3. Duizeligheid

2.1.1.1.4. Wisselend humeur

2.1.1.1.5. Concentratieproblemen

2.1.1.1.6. Hoofdpijn

2.1.1.1.7. Honger hebben

2.1.1.1.8. Vermoeidheid

2.1.1.2. Kenmerken en oorzaken

2.1.1.2.1. Bloedsuikerspiegel te laag

2.1.1.3. Behandeling

2.1.1.3.1. Niet-ernstige hypo

2.1.1.3.2. Ernstige hypo

2.1.1.4. Gevolgen

2.1.1.4.1. Bewusteloos raken

2.1.1.4.2. Verward raken

2.1.2. Hyper

2.1.2.1. Behandeling

2.1.2.1.1. Snelwerkende insuline

2.1.2.1.2. Veel drinken (niets zoets)

2.1.2.1.3. Veel bewegen

2.1.2.2. Gevolgen

2.1.2.2.1. Flauwvallen

2.1.2.2.2. In coma raken

2.1.2.3. Kenmerken en oorzaken

2.1.2.3.1. Bloedsuikerspiegel te hoog

2.1.2.4. Symptomen

2.1.2.4.1. Veel plassen

2.1.2.4.2. Uitdrogingsverschijnselen

2.1.2.4.3. Wazig zicht

2.1.2.4.4. Veel dorst/droge mond

2.1.2.4.5. Vermoeidheid

2.1.2.4.6. Misselijkheid

2.1.2.5. Ketoacidose

2.1.2.5.1. =Verzuring van het bloed door ketonen

2.2. Chronische complicaties

2.2.1. Door langdurig slecht geregelde bloedsuikerspiegel

2.2.1.1. Microvasculaire complicaties

2.2.1.1.1. =Complicaties in de kleine bloedvaten

2.2.1.2. Macrovasculaire complicaties

2.2.1.2.1. =Complicaties in de grote bloedvaten

2.3. Psychologische gevolgen

2.3.1. Sterk afhankelijk van persoon tot persoon

2.3.2. Patiënten met type 1

2.3.2.1. Hele leven afhankelijk,

2.3.3. Patiënten met type 2

2.3.3.1. In sommige gevallen minder afhankelijk

2.3.4. Familie zit vaak met schuldgevoel

3. Medicatie

3.1. Insuline

3.1.1. Soorten

3.1.1.1. Humane insulines

3.1.1.1.1. Chemische structuur is identiek aan lichaamseigen insuline

3.1.1.2. Insuline-analogen

3.1.1.2.1. Kunstmatige vorm van insuline gebaseerd op humane insuline

3.1.1.2.2. Verkregen door genetische manipulatie

3.1.2. Hulpmiddelen

3.1.2.1. Insulinespuiten

3.1.2.1.1. Minder gebruikt de dag van vandaag

3.1.2.1.2. Minder gebruiksvriendelijk

3.1.2.2. Insulinepen

3.1.2.2.1. Zeer gebruiksvriendelijk

3.1.2.2.2. 2 Soorten

3.1.2.3. Insulinepomp

3.1.2.3.1. Automatische toediening via onderhuids naaldje

3.1.2.3.2. Handig bij kleine kinderen

3.1.3. Inspuiten

3.1.3.1. Elke inspuitplaats kent zijn eigen opnamesnelheid

3.1.3.1.1. Afwisselen van spuitplaatsen = roteren

3.1.3.2. Verschillende inspuitplaatsen

3.1.3.2.1. Buik

3.1.3.2.2. Voor- en zijkanten van de dij

3.1.3.2.3. Billen

3.1.4. Bijwerkingen

3.1.4.1. Lipoatrofie

3.1.4.1.1. Vetlaag onder de huid dunner op de spuitplaatsen

3.1.4.2. Lipohypertrofie

3.1.4.2.1. Spuitplaatsen voelen dikker en stugger aan

3.1.4.3. Insulineallergie

3.1.4.3.1. Huid wordt rood, zwelt op en jeukt

3.1.4.3.2. Allergisch aan hulpstoffen

3.1.4.3.3. Allergisch aan coating naald

3.2. Orale antidiabetica

3.2.1. Staan in voor stimulatie insulineproductie

3.2.2. Tabletten die de bloedsuikerspiegel verlagen

3.3. Alternatieve geneesvormen

3.3.1. Eilandjestransplantatie

3.3.1.1. Eilandjes van Langerhans worden getransplanteerd

3.3.1.2. 3 Gezonde alvleesklieren nodig voor 1 transplantatie

3.3.1.3. Medicatie om afstoting te voorkomen

3.3.2. Transplantatie van de pancreas

3.3.2.1. Alleen in 'extreme' gevallen

3.3.2.2. Samen met niertransplantatie

4. Voedingsadvies

4.1. Gebaseerd op algemene richtlijnen en aangepast naar persoonlijke behoefte

4.2. Gegeven door diëtist

4.3. Bij overgewicht

4.3.1. Calorieën beperkt

4.4. Spreiding van koolhydraten

5. Symptomen

5.1. Type 1

5.1.1. Veel dorst

5.1.2. Veel plassen

5.1.3. Ziek voelen

5.1.4. Wazig zien

5.1.5. Misselijk zijn en overgeven

5.1.6. Snel afvallen zonder reden

5.2. Type 2

5.2.1. Veel dorst

5.2.2. Veel plassen

5.2.3. Last van de ogen

5.2.4. Slecht genezende wondjes

5.2.5. Veel moe

5.2.6. Kortademigheid

5.2.7. Pijn in de benen

5.2.8. Infecties

5.3. Verklaring

5.3.1. Veel plassen

5.3.1.1. Glucose onttrekt vocht

5.3.2. Veel dorst

5.3.2.1. Verloren vocht moet worden aangevuld

5.3.3. Slecht zien

5.3.3.1. Ooglens wordt droog

5.3.4. Troebel zien

5.3.4.1. Ooglens te vochtig

5.3.5. Gewichtsverlies

5.3.5.1. Lichaam gaat vetten verbranden ipv. glucose

5.3.6. Vermoeidheid

5.3.6.1. Lichaam heeft niet genoeg energie

5.3.7. Infecties

5.3.7.1. Minder goede weerstand

6. Behandeling

6.1. Type 1

6.1.1. Injecteren van insuline

6.1.1.1. Begin van de behandeling: veel insuline

6.1.1.2. Na het opstarten van de behandeling: minder insuline

6.1.1.3. Evenwichtige voeding

6.1.1.4. Voldoende lichaamsbeweging

6.2. Type 2

6.2.1. Medicijnen

6.2.1.1. Tabletten -> Aanzetten tot aanmaken insuline in Pancreas

6.2.1.1.1. Overgewicht: sulfonylureumderivaten

6.2.1.1.2. Geen overgewicht: metformine

6.2.2. Evenwichtige voeding

6.2.2.1. Minder kans op complicaties

6.2.3. Lichaamsbeweging

6.2.3.1. Betere verbranding van glucose door AMPK-molecule

6.2.4. Behandeling met insuline

7. Kosten

7.1. Ruim 450 000 diabetespatiënten in België

7.1.1. Uitgaven ziekteverzekering

7.1.1.1. Medicatie voor diabetes

7.1.1.1.1. 96 928 151 euro in 2006

7.1.1.2. Insulinetherapie, diabeteseducatie, voedingsadvies

7.1.1.2.1. 70 433 602 euro in 2007

7.1.1.3. Insulinepomp

7.1.1.3.1. 3 983 801 euro in 2007

7.1.1.4. Begeleiding van jongeren

7.1.1.4.1. 2 952 850 euro in 2007

7.1.1.5. Raadplegen diëtist

7.1.1.5.1. 859 846 euro in 2005

7.2. 10 Miljoen diabetespatiënten in Europa

8. Diabetes in de kijker

8.1. Verenigingen

8.1.1. Vlaamse Diabetes Vereniging

8.1.1.1. Welzijn verbeteren van mensen die met diabetes worden geconfronteerd

8.1.1.2. Acties in heel vlaanderen

8.1.1.2.1. 26 Regionale afdelingen

8.1.1.3. Diabetes infolijn

8.1.2. Internationale Diabetes Federatie

8.1.2.1. Wereldwijd samenwerkingsverband

8.1.2.1.1. 200 Organisaties

8.1.2.1.2. Actief in 160 landen

8.1.2.2. Streven naar een beter leven voor diabetici

8.1.2.3. Werkt samen met de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie

8.2. Campagnes

8.2.1. Wie weet, ben ik diabeet?

8.2.1.1. Samenwerking CM en Vlaamse Diabetes Vereniging

8.2.1.2. Doel: informeren en praktische tips geven

8.2.1.3. In heel Vlaanderen

8.2.2. Diabetes in de kijker

8.2.2.1. Initiatief van de stad Gent

8.2.2.2. Focus op op gezonde voeding en preventie

8.2.3. Werelddiabetesdag

8.2.3.1. Elk jaar op 14 november

8.2.3.2. Belangrijkste bewustwordingscampagne

8.2.3.3. Doel: aandacht en begrip vragen voor de ziekte

8.2.4. Zoet zwanger

8.2.4.1. Richt zich tot vrouwen die zwangerschapsdiabetes hebben (gehad)

8.2.4.2. Doel

8.2.4.2.1. Vrouwen attent maken op de gevaren van zwangerschapsdiabetes

8.2.4.2.2. Diabetes type 2 vermijden door voedingsadvies

9. Andere vormen

9.1. MODY

9.1.1. Maturity-Onset Diabetes of the Young

9.1.2. Begint op jonge leeftijd

9.1.3. Erfelijker dan 'gewone' diabetes

9.1.4. Alvleesklier reageert onvoldoende op stijging van glucose

9.1.5. 7 Verschillende types

9.2. LADA

9.2.1. Latent Auto-immune Diabetes in Adults

9.2.2. Auto-immuunziekte

9.2.3. Latente vorm van diabetes bij volwassenen

9.2.4. Gevolg van stoornis van het afweersysteem

9.2.5. Bij oudere personen

9.2.6. Behandeling met insuline

9.3. MIDD

9.3.1. Maternally Inherited Diabetes and Deafness

9.3.2. Vorm van diabetes gepaard met doofheid

9.3.3. Overgedragen door de moeder

9.3.4. Alvleesklier produceert te weinig insuline

9.4. Diabetes insipidus

9.4.1. Heeft niets te maken met bloedsuiker

9.4.2. Veroorzaakt door het ontbreken van ADH

9.4.2.1. ADH=Hormoon dat belangrijk is voor samenstelling urine

9.4.3. 2 Soorten

9.4.3.1. Craniale diabetes insipidus

9.4.3.1.1. Tekort aan ADH

9.4.3.2. Nefrogene diabetes insipidus

9.4.3.2.1. Nieren ongevoelig voor ADH

9.5. Neonatale diabetes

9.5.1. Genetische variant van diabetes

9.5.2. Ontwikkelt zich voor de zes eerste levensmaanden

9.5.3. Kanaaltje in de alvleesklier werkt minder goed

9.5.4. Kan worden behandeld met medicatie voor type 2

9.6. Diabetes type 3

9.6.1. Wanneer hersenen ophouden met produceren herseninsuline

9.6.1.1. Heeft invloed op werking hersenen

9.6.2. Wordt geassocieerd met Alzheimer

9.6.3. Nog veel onduidelijkheid

10. Diagnose

10.1. Algemene diagnose

10.1.1. Bepalen van bloedsuikerwaarde of glycemie op nuchtere maag

10.1.1.1. Via bloedafname

10.1.1.1.1. Wanneer bij 2 bloedafnames de niet nuchtere bloedsuikerwaarde > 11 mmol/l

10.1.1.1.2. Wanneer bij 2 bloedafnames de nuchtere bloedsuikerwaarde > 6mmol/l

10.1.1.2. Controle via orale glucosetolerantietest

10.1.1.3. Controle via urinetest

10.2. Prediabetes

10.2.1. Lichaam minder gevoelig voor insuline

10.2.2. Bloedsuikerwaarden al iets hoger

10.2.3. Nog geen echte symptomen

10.2.4. Kan overgaan in diabetes

10.2.5. Kan worden verholpen door aanpassen van levensstijl

10.2.6. Voorfase type 2

11. Oorzaken

11.1. Type 1 of Insulin Dependent Diabetes

11.1.1. Auto-immuunziekte

11.1.1.1. Afweersysteem zal lichaamseigen bètacellen afbreken

11.1.1.1.1. Ereflijkheid

11.1.1.1.2. Medicatie

11.1.1.1.3. Virussen

11.1.1.1.4. Tekort aan vitamine D tijdens het eerste levensjaar

11.1.2. Minder voorkomende vorm van diabetes

11.1.3. Op jonge leeftijd > jeugddiabetes

11.2. Type 2 of Non Insulin Dependent Diabetes

11.2.1. Insulineresistentie

11.2.1.1. Lichaam reageert niet meer goed op insuline

11.2.1.1.1. Omgevingsfactoren

11.2.1.1.2. Erfelijkheid

11.2.1.1.3. Stress

11.2.1.1.4. Roken

11.2.2. Meest voorkomende vorm van diabetes

11.2.3. Bij oudere personen > ouderdomsdiabeges

12. Zwangerschapsdiabetes

12.1. Wat

12.1.1. 1 op 20 zwangere vrouwen

12.1.2. Hormonale veranderingen tijdens de zwangerschap

12.1.2.1. Lichaam minder gevoelig voor insuline

12.1.2.1.1. Hoge bloedsuikerwaarden

12.1.3. Vanaf de 24ste week van de zwangerschap

12.1.4. Is niet hetzelfde als zwanger zijn met diabetes

12.2. Behandeling

12.2.1. Dieet

12.2.1.1. 1500-1800 calorieën per dag

12.2.1.2. Beperkte vet-inname

12.2.2. Behandeling met insuline

12.3. Gevolgen

12.3.1. Voor de moeder

12.3.1.1. Zwangerschapsdiabetes verdwijnt meestal na de bevalling

12.3.1.2. Groter risico om weer zwangerschapsdiabetes te ontwikkelen bij de volgende bevalling

12.3.1.3. Hoger risico op diabetes type 2

12.3.2. Voor het kind

12.3.2.1. Te hoog geboortegewicht (>4kg)

12.3.2.1.1. Problemen tijdens de bevalling

12.3.2.2. Hypoglycemie

12.3.2.2.1. Kind produceert teveel insuline door de hoge glucosespiegel van de moeder

12.3.2.3. Grotere kans op diabetes type 2

12.4. Symptomen

12.4.1. Veel dorst

12.4.2. Vaak plassen

12.4.3. Groter kind dan normaal

12.4.4. Vaak ook geen symptomen

12.4.4.1. Zwangere vrouwen worden getest

13. Wat is diabetes

13.1. Chronische en niet geneesbare aandoening

13.2. = Suikerziekte

13.3. Wat loopt er mis in het lichaam?

13.3.1. Insuline

13.3.1.1. Gemaakt door de bètacellen in de pancreas

13.3.1.2. Problemen

13.3.1.2.1. Ongevoelig voor insuline

13.3.1.2.2. Onvoldoende of geen insuline

13.3.1.3. Hormoon dat instaat voor de regeling van de bloedsuiker

13.3.1.3.1. Bloedsuiker of bloedglucose

13.3.1.4. Naam afkomstig van het Latijnse woord insula (eiland)

13.4. Eén van de meest frequent voorkomende chronische ziekten van deze tijd