H3 Kenleer (3.3tm3.6 -ET43)

Filosofie, v4, Durf te denken

Lancez-Vous. C'est gratuit
ou s'inscrire avec votre adresse e-mail
H3 Kenleer (3.3tm3.6 -ET43) par Mind Map: H3 Kenleer (3.3tm3.6 -ET43)

1. John Locke

1.1. Empirist (25)

1.1.1. Kennis komt voort uit de (zintuiglijke) ervaring

1.1.1.1. Introspectie/innerlijke ervaring

1.1.1.1.1. Percepties/ideeën

1.1.1.2. Waarneming/uiterlijke ervaring

1.1.1.2.1. Impressies/indrukken

1.1.2. Gelooft niet in nativisme en de 3 universele principes (26)

1.1.2.1. Nativisme

1.1.2.1.1. De opvatting dat de menselijke geest over aangeboren ideeën beschikt: aangeboren kennis

1.1.2.2. 3 universele principes

1.1.2.2.1. Dat wat is, is

1.1.2.2.2. Het is onmogelijk voor een ding om te zijn en tegelijker tijd niet te zijn

1.1.2.2.3. Er bestaan universele principes

1.2. Klassiek Empirist (27)

1.2.1. Omdat hij gelooft dat kennis vanuit de zintuigen komt en dat we als een *tabula rasa* geboren worden.

1.3. Substansies zijn dragers van kwaliteiten (28)

1.3.1. Primaire kwaliteiten

1.3.1.1. van zichzelf, onafhankelijk van waarnemer, met twee of meer zintuigen waar te nemen, meetbaar, *temp *

1.3.2. Secundaire kwaliteiten

1.3.2.1. geven wij aan substansies, *warm/koud *

1.4. Wat wil Locke met onderscheid tussen primair en secundair? (29)

1.4.1. De sluier heeft geen invloed op primaire kwaliteiten. De secundaire ideeën zijn wel afhankelijk van waarneming/perspectief. Locke wil bewijzen dat er wel dingen zijn waar onze ideeën/opvattingen geen invloed op hebben en er dus een buiten wereld is.

2. George Berkeley

2.1. Berkeley's kritiek op Locke (30)

2.1.1. Hoe kun je het verschil tussen primair en secundair vast stellen? Rond zou primair zijn en wit secundair (sneeuwbal)

2.1.1.1. Maar voor een mier is het helemaal niet rond maar hoekig. Er zijn dus geen primaire kenmerken volgens Berkeley.

2.1.1.1.1. Haal je alle kenmerken/eigenschappen weg blijft er niets over. Alle eigenschappen zijn afhankelijk van de waarnemer.

2.2. Alle eigenschappen zijn secundair via Hylas en Philonous (31)

2.2.1. Verhaal: discussie tussen stofman (locke) en Philonous (berkeley). Ze komen tot de conclusie dat er geen primaire eig. zijn. ''Zijn is waargenomen worden'' Toch als je iets in de kast doet en de deur sluit, zal de substansie nog steeds in de kast liggen. Dit komt omdat God de substansie kan zien.

2.2.1.1. Berkely laat zien dat primair eigenlijk secundair is: kleur veranderd bij licht, voorwerp klein van dichtbij, groot van ver weg, munt is rond vanaf 1 hoek, ovaal van n andere.

2.3. Stelling is niet houdbaar omdat (32)

2.3.1. De sneeuwbal is voor een mier erg groot, voor een mens niet. Dit zorgt er niet voor dat de hoogte in cm veranderd.

2.3.2. Het stukje over God die een alziende geest is die dingen in het sensorium bewaard en daarom kan de substansie in de kast nog bestaan. Wordt als flauw excuus gezien. Berkeley vind van niet want hij was bisschop.

3. David Hume

3.1. Tegen metafysica, extreem empirist

3.2. (33) The fork of Hume

3.2.1. Hij wilde weten hoe hij een cognitieve uiting van een niet cognitieve uiting kon onderscheiden

3.2.1.1. cognitive uiting = als het kennis geeft over de werkelijkheid

3.2.2. Oordelen

3.2.2.1. Synthetische (empirisme)

3.2.2.1.1. (On)waarheid is de controleren door ervaring, er zit een deuk in de auto.

3.2.2.1.2. Wist je nog niet nu wel

3.2.2.2. Analytische (rationalisme)

3.2.2.2.1. Niet afhankelijk van ervaring, relatie tussen ideeën, vrijgezellen zijn ongehuwd

3.2.2.2.2. Wisten we eigenlijk al

3.3. (34) Alleen kennis als het terugkomt op matter of fact via waarneming, leg uit met kopieerprincipe.

3.3.1. Kopieerprincipe

3.3.1.1. Als je iets ziet (een impressie opdoet) maak je daar een kopie van (een idee). Dit idee blijf je kennen en kunnen zien (herinnering) in je hoofd ookal zie je de impressie niet meer.

3.3.2. Volgens Hume komt alle kennis voort uit *impressies* die we via onze zintuigen ervaren. *Ideeën* zijn slechts minder levendige kopieën van deze indrukken

3.3.2.1. Zelfs oorzaak en gevolg zijn gebaseerd op herhaalde ervaringen. We kunnen alleen kennis hebben van wat we hebben waargenomen

3.3.2.1.1. Matters of fact zijn beweringen over de werkelijkheid die we alleen kennen door ervaring. Ze zijn niet noodzakelijk waar, zoals het voorbeeld "De zon zal morgen opkomen", dat gebaseerd is op eerdere observaties, maar niet gegarandeerd is.

3.4. (35) Zekere kennis onmoglijke ivm causaliteit

3.4.1. Causaliteit = wetmatigheid

3.4.2. Om ergens zeker van de te zijn moet het voldoen aan 3 kenmerken

3.4.2.1. 1 tijdsvolgorde *eerst door het glas dan lekke band *

3.4.2.2. 2 nabijheid *het glad ligt op het pad waar jij fietst *

3.4.2.3. 3 noodzakelijk verband (causaliteit) *puur omdat er glas ligt betekent niet dat de band 'per se' lek gaat *

3.4.2.3.1. Causaliteit is iets wat wij uit ervaring opmaken. *Als iets 100x gebeurt zal het de 101x ook gebeuren *

3.4.2.4. Niets voldoet aan alle 3 de eisen en dus bestaat echte kennis niet

3.4.2.4.1. Wetenschap is onze beste gok

3.5. (36) Verloop van empirisme, adhv zekerheid over kennis buitenwereld

3.5.1. Locke

3.5.1.1. gelooft dat we redelijk zeker kunnen zijn over onze kennis van de buitenwereld, omdat we die verkrijgen door zintuiglijke waarneming *50+% *

3.5.2. Berkeley

3.5.2.1. de buitenwereld alleen bestaat als we haar waarnemen. We kunnen dus geen kennis hebben van een object dat niet wordt waargenomen, en de fysieke wereld is afhankelijk van onze waarneming en de waarneming van God *50% *

3.5.3. Hume

3.5.3.1. gelooft dat zekerheid onmogelijk is als het gaat om kennis van de buitenwereld. Kennis is altijd onzeker en gebaseerd op gewoonte, niet op zekerheid *0% *

4. Synthese rationalisme en empirisme

4.1. (37)

4.1.1. Synthetische oordelen

4.1.1.1. Matters of fact

4.1.1.1.1. Gebaseerd op ervaring, niet-noodzakelijk, oorzaak-gevolg

4.1.2. Synthetisch en a posteriori gaan samen omdat ze ervaring vereisen

4.1.2.1. *Alle roze zijn rood* hiervoor zul je eerst alle rozen moeten zien

4.1.3. Analytische oordelen

4.1.3.1. Relations of ideas

4.1.3.1.1. Gebaseerd op logica, noodzakelijk, onafhankelijk van ervaring

4.1.4. Analytisch en a priori gaan samen omdat ze niet afhankelijk zijn van ervaring

4.1.4.1. *Alle driehoeken hebben 3 zijdes *

4.2. (38) Kant wou bewijzen dat synthetische oordelen a priori mogelijk zijn omdat dit de basis is voor echte, universele kennis die niet alleen uit ervaring komt maar ook uit de ratio.

4.3. (39 ) probleem: hoe zijn wiskunde en natuurwetten mogelijk?

4.3.1. Wiskundige stellingen *zoals 7+5=12* geven nieuwe kennis en zijn dus synthetisch

4.3.1.1. staat onomstotelijk vast, met de ogen dicht te vatten, dus a priori

4.4. (40) Kant's werelden

4.4.1. Fenomenale

4.4.1.1. Zoals wij die ervaren, beperkt door onze zintuigen, via ons perspectief en categorieën van verstand

4.4.1.1.1. Categorieën

4.4.2. Noumenale

4.4.2.1. De wereld zoals die werkelijk is los van onze waarneming en verstand

4.5. (41) Kant gelooft dat we dingen op een bepaalde manier begrijpen omdat we bepaalde structuren of categorieën in ons verstand hebben.

4.5.1. Deze categorieën zijn aangeboren, dus we hebben ze al van geboorte af aan.

4.5.1.1. Eén van deze categorieën is causaliteit – het idee dat alles wat gebeurt een oorzaak heeft.

4.5.1.1.1. Dit betekent dat we altijd verwachten dat dingen met elkaar verbonden zijn door oorzaken en gevolgen, zelfs als we ze niet hebben ervaren.

4.6. (42) Kants transcendateale filosofie en synthese tussen ratio en empi-

4.6.1. Transcendentale filosofie

4.6.1.1. De mogelijkheidsvoorwaarden van kennis betreffende filosofie, niet over wát maar over hóé

4.6.2. Kant zegt dat we beide de ratio en de zintuigen nodig hebben om tot kennis te komen, dit is zijn transcendentale filosofie

4.6.2.1. Hij verduidelijkt dit met een *kennisfabriek *

4.6.2.1.1. Impressies > |+ ruimte,tijd > Ervaring + categorieën |> Kennis van de wereld

4.6.2.1.2. Impressies = empiristisch

5. Pragmatisme

5.1. Geen kennis maar overtuigingen

5.2. (44) Prag VS Trad

5.2.1. Prag def = Je handelingen tonen je wereldbeeld en zo langs jou opvatting praktisch werkt het is het kennis

5.2.2. Trad def = ware, gerechtvaardigde overtuiging. als je weet dat het waar is, er van overtuigd bent en het kan rechtvaardigen dan is het kennis

5.2.3. prag def van kennis richt zich op wat werkt in de praktijk, terwijl de trad defi meer gericht is op waarheid en bewijs.

5.2.3.1. prag visie: kennis niet alleen iets dat waar is, maar iets dat ons helpt om effectief te handelen en succes te boeken.

5.3. (45) Pierce was kritisch op scepticisme omdat hun twijfel onnodig was. Ze twijfelen aan alles zonder rede, artificiele twijfel. Echte twijfel zou aanzet geven tot onderzoek en actie, te veel twijfelen leid af. Als het werkt, werkt het.

5.3.1. Artificiele twijfel = Kunstmatige, geforceerde twijfel *paper doubt *

5.3.1.1. Onnodig, radicaal, afleidend

5.3.2. Echte twijfel = Doorleefde twijel *living doubt *

5.3.2.1. Helpend, praktisch, gezond

5.4. (46) Argumentatie van fallibilisme toont dat de scepticus te veel vraagt.

5.4.1. Fallibilisme = Ookal hebben we kennis we kunnen altijd fout zitten. Maar we hoeven ook niet alles 100% zeker te weten. Tussen wetenschappers.

5.4.1.1. *Alle zwanen zijn wit.* Hoewel we veel zwanen hebben gezien die wit zijn, kunnen we nooit absoluut uitsluiten dat er ergens een zwarte zwaan bestaat.

5.4.1.1.1. Dit laat zien dat kennis altijd voorlopig is. De scepticus, die absolute zekerheid verlangt, vraagt te veel van kennis, aangezien we nooit volledige zekerheid kunnen hebben over alles.

6. Relativisme

6.1. (47) De waarheid van een uitspraak hangt af van iemand wereldbeeld.

6.1.1. Verschillende uitspraken hebben meer of minder waarde.

6.1.1.1. Niet alle overtuigingen zijn even goed onderbouwd.

6.1.1.1.1. *De aarde is plat* wordt niet ondersteund door bewijs.

6.1.1.1.2. *De aarde is rond* is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.

6.1.1.2. Hoewel beide overtuigingen bestaan, is de eerste sterker onderbouwd en dus waardevoller vanuit een epistemisch perspectief.