1. rif
1.1. zeester
1.1.1. predator
1.1.1.1. tweekleppige mosselen
1.1.1.1.1. duwt maag in mossel
1.2. scholekster
1.2.1. waddenvogel
1.2.2. hokkers
1.2.2.1. nest dicht bij wad
1.2.2.2. voedsel dicht bij wad
1.2.3. wippers
1.2.3.1. nest ver van wad
1.2.3.2. voedsel ver van wad
1.2.4. voedsel
1.2.4.1. pieren
1.2.4.1.1. puntige snavel
1.2.4.2. schelpen
1.2.4.2.1. stompe snavel
1.3. mossel
1.3.1. biobouwers
1.3.2. mosselbanken
1.3.2.1. byssusdraden
1.3.2.1.1. hechtvoetjes
1.3.3. filters v.d. waddenzee
2. duin
2.1. duinparelmoervlinder
2.1.1. symbiotische relatie met
2.1.1.1. duinviooltjes
2.1.1.2. konijntjes
2.2. biestarwegras
2.2.1. kleine plant
2.2.2. pionierplant
2.2.2.1. vestigt op kleine hoopjes zand
2.2.2.1.1. hoopje wordt groter en houd water vast
2.3. konijn
2.3.1. natuurbeheerder v.d. duinen
2.3.2. keutels
2.3.2.1. mest
2.3.2.1.1. groei planten
2.3.3. eet hoge grassen weg
2.3.3.1. grotere kansen voor kleine planten
2.3.3.2. exoten
2.3.4. kwetsbaar
2.3.4.1. virussen
3. abiotische factoren
3.1. getijde
3.1.1. vormt het waddengebied
3.1.1.1. neemt zand mee
3.1.1.2. neemt slik mee
3.1.1.3. neemt zant mee terug
3.1.1.4. neemt slik mee terug
3.1.2. neemt voedsel mee uit noordzee
3.2. sedimentatie
3.2.1. wind
3.2.2. stroming
3.2.2.1. hard
3.2.2.1.1. grof zand bezinkt
3.2.2.2. zacht
3.2.2.2.1. grof & fijn zand bezinkt
3.3. klimaat
3.3.1. windhoos
3.3.1.1. koude wind over warme zee
3.3.2. gemiddelde temperatuur
3.3.2.1. neemt toe
3.3.2.1.1. nieuwe/andere vissoorten
3.3.3. zeespiegel stijgt
4. plaat
4.1. zeehond
4.1.1. grijze zeehond
4.1.1.1. groot
4.1.1.2. kegelvormige kop
4.1.1.3. witte vacht
4.1.1.4. lange haren
4.1.2. gewone zeehond
4.1.2.1. klein
4.1.2.2. ronde kop
4.1.2.3. kunnen meteen zwemmen
4.1.3. snelheid
4.1.3.1. gestroomleind
4.1.3.2. gevoelige snorharen
4.1.3.2.1. vangen vis
4.1.3.3. neusgaten
4.1.3.3.1. sluiten onderwater
4.1.3.3.2. openen boven water
4.1.4. bioindicator van het ecosysteem
4.2. wadpier
4.2.1. biodiversiteit laag
4.2.2. biomassaliteit hoog
4.2.3. leeft in bodem
4.2.4. kieuwen
4.2.4.1. uitwendig
4.2.5. graafwerk
4.2.5.1. zuurstof
4.2.5.1.1. andere organismen kunnen leven
4.3. kanoet
4.3.1. aangepast aan wadden
4.3.1.1. gevoelige snavel
4.3.2. eten
4.3.2.1. kokkels
4.3.2.2. nonnetjes
4.3.3. sterke maag
4.3.3.1. vergruisd schelpen geheel
4.4. bacterien
4.4.1. verschillende lagen
4.4.1.1. bovenste laag
4.4.1.1.1. aerobe bacteriën
4.4.1.2. 2e laag
4.4.1.2.1. anaerobe bacteriën
4.4.1.2.2. zwart
4.4.1.2.3. ruikt naar rotte eieren
4.4.2. reducenten
5. kwelder
5.1. zeekraal
5.1.1. pionier v.d. kwelders
5.1.2. zout-tolerant
5.1.2.1. slaat zout op
5.1.3. net een vetplant
5.2. rotgans
5.2.1. overwinteren op de wadden
5.2.2. grazers
5.2.2.1. laagtij
5.2.2.1.1. wieren
5.2.2.2. hoogtij
5.2.2.2.1. kwelderplanten
5.3. lepelaar
5.3.1. eten
5.3.1.1. ondiepe geulen
5.3.2. nest
5.3.2.1. hogere kwelders
5.3.3. africa
6. strand
6.1. kwal
6.1.1. eenvoudig hersenloos beestje
6.1.2. 98% water
6.1.3. holtedier
6.1.4. dierlijk plankton
6.1.5. aanspoelen
6.1.5.1. oostenwind
6.2. zilvermeeuw
6.2.1. alleseter
6.2.2. koloniebroeder
6.3. strandkrab
6.3.1. nooit alleen
6.3.1.1. meelifters
6.3.1.1.1. muiltjes
6.3.1.1.2. mosdiertjes
6.3.1.1.3. zeepokken
6.3.2. omnivoren
6.3.3. vervellen
6.3.3.1. alles nieuw
7. geul
7.1. wadslak
7.1.1. aanpassingen voor snelheid
7.1.1.1. slijmbelletje
7.1.1.1.1. meedrijven met stroming
7.1.1.2. bergeend
7.1.1.2.1. soms levend uitgepoept
7.1.2. voedsel
7.1.2.1. kiezelwieren
7.1.3. consument 1e orde
7.2. kiezelwier
7.2.1. vele miljarden per wadplaat
7.2.2. co2 opname
7.2.2.1. even veel als alle regenwouden bij elkaar
7.2.2.1.1. fotosynthese
7.2.3. fotoautotroof
7.2.4. primaire producenten
7.3. bergeend
7.3.1. nest
7.3.1.1. konijnenholen
7.3.1.2. vrouwtjes
7.3.1.2.1. broeden
7.3.1.3. mannetjes
7.3.1.3.1. op de wacht
7.3.2. kuikens
7.3.2.1. z.s.m. naar waddenzee
7.3.2.1.1. voedsel