1. een agrarische samenleving
1.1. deze samenleving was in de tijd van Grieken en Romeinen verdwenen
1.1.1. er was nu weer een agrarische samenleving;
1.1.1.1. bijna alle mensen woonden op het platteland en leefde van de landbouw. De steden vervielen en de handel ging achteruit
1.1.1.1.1. het domein vormde in dit tijdvak een economische eenheid.
1.2. in een stedelijke-agrarische samenleving was landbouw het belangrijkste middel van bestaan, maar je zag ook wel steden met handel en als centra van bestuur
2. ridders: rovers en beschermers
2.1. hertogen en graven hadden tot taak in naam van de koning een deel van het land te besturen en te zorgen voor de rechtspraak.
2.1.1. ook moesten zij de bewoners van het gebied beschermen tegen invallers en rovers en als de koning ten strijde trok schoten ze hem te hulp
2.1.1.1. hertogen en graven werden op hun beurt geholpen door ridders. Hun uitrusting bestond uit:
2.1.1.1.1. een zwaard
2.1.1.1.2. een lans
2.1.1.1.3. een helm
2.1.1.1.4. een schild
2.1.1.1.5. een maliënkolder
2.1.1.1.6. om deze ridderuitrusting te kopen, had je héél veel geld nodig, dus om ridder te worden heb je voldoende inkomsten nodig
2.1.1.1.7. veel ridders gebruikte hun macht om er zelf beter van te worden
3. het kasteel
3.1. sommige ridders hadden hun eigen kasteel, maar andere woonden op het kasteel van hun heer
3.1.1. in de tijd van monniken en ridders waren de meeste kastelen nog versterkte hoeven: boerderijen met een kleine toren en daaromheen een omheining van houten palen en een gracht
3.1.1.1. pas in de late middeleeuwen werden er stenen kastelen gebouwd met hoge torens
3.1.1.1.1. kastelen werden vaak op een plek gebouwd dat moeilijk kon worden aangevallen: hoog op een berg of omringd met water
3.1.2. in de eerste plaats waren kastelen bedoeld om het gebied van een koning te verdedigen, maar ze dienden ook om zelf op rooftocht te gaan of kooplui hun spullen afhandig te maken.
3.1.2.1. als je langs een kasteel ging, moest je tol betalen voor bescherming
3.1.3. het kasteel vormde vaak het middelpunt van het domein
4. het domein
4.1. het domein is een landgoed van een koning, edelman, bisschop of klooster. Het werd bewerkt volgens het hofstelsel:
4.1.1. de landbouwgrond was verdeeld in twee stukken
4.1.1.1. 1ste deel:
4.1.1.1.1. een kasteel of klooster met de akkers van de heer
4.1.1.2. 2de deel:
4.1.1.2.1. de akkers van de horigen