
1. Basiscommunicatieplan
1.1. Analyseer de organisatievraag en het probleem
1.2. Maak een interne en externe analyse
1.2.1. Brede analyse
1.2.1.1. Interne analyse
1.2.1.1.1. Micro-omgeving
1.2.1.2. Externe analyse
1.2.1.2.1. Meso-omgeving
1.2.1.2.2. Macro-omgeving
1.3. SWOT-analyse
1.3.1. Sterktes
1.3.2. Zwaktes
1.3.3. Kansen
1.3.4. Bedreigingen
1.4. Doelgroep
1.4.1. Marketingdoelgroep
1.4.2. Communicatiedoelgroep
1.4.3. SMART-formuleren
1.4.3.1. Specifiek
1.4.3.2. Meetbaar
1.4.3.3. Acceptabel
1.4.3.4. Realistisch
1.4.3.5. Tijdgebonden
1.5. Communicatiedoelstelling
1.5.1. Ondernemingsdoelstelling
1.5.2. Communicatiedoelstelling
1.5.2.1. Kennis
1.5.2.2. Houding
1.5.2.3. Gedrag
1.5.3. Marketingdoelstelling
1.6. Boodschap formuleren
1.6.1. Krachtig
1.6.1.1. Vorm en inhoud
1.6.1.2. Tone of voice
1.6.2. Eisen
1.6.2.1. Onderscheidend
1.6.2.2. Begrijpelijk
1.6.2.3. Herkenbaar
1.7. Communicatiestrategie
1.7.1. Communicatiekruispunt
1.7.1.1. Informeren
1.7.1.2. Overreden
1.7.1.3. Dialogiseren
1.7.1.4. Formeren
1.8. Communicatiemiddelen
1.8.1. Owned
1.8.2. Earned
1.8.3. Paid
1.9. Tijdsplanning
1.10. Bepaal het budget
1.11. Verzorg de uitvoering
1.11.1. Draagvlak
1.11.2. Acceptatie
1.11.3. Uitvoerbaarheid
1.12. Voor een evaluatie uit
1.12.1. Soorten evaluatie
1.12.1.1. Effectevaluatie
1.12.1.2. Procesevaluatie
1.12.2. Tussentijds evalueren
2. Extra communicatiemodellen
2.1. Business model canvas
2.2. 7-S-Model
2.3. Valuemodel
2.4. Productlevenscyclus
2.5. Cultuurmodel
2.6. Adoptiecurve
2.7. Behoeftepiramide
2.8. Fanpiramide
2.9. Trap van Quirke
3. Intern communicatieplan
3.1. Analyseer de organisatie- en communicatievraag
3.2. Structuur
3.2.1. Simpele structuur
3.2.1.1. Informele communicatie
3.2.1.2. Communicatielijnen zijn kort
3.2.1.3. Veel top-down communicatie
3.2.2. Machinebureaucratie
3.2.2.1. Communicatie is gestandaardiseerd
3.2.2.2. Top-down communicatie is veelal schriftelijk
3.2.2.3. Bottum-up communicatie is geformaliseerd
3.2.3. Professionele bureaucratie
3.2.3.1. Nauwelijks sturing door top-down communicatie
3.2.3.2. Beperkte bottum-up communicatie
3.2.3.3. Horizontale communicatie beperkt zich tot coördinatie van directe werkzaamheden
3.2.4. Divisiestructuur
3.2.4.1. Top-down en bottum-up communicatie over financiële zaken
3.2.4.2. Weinig communicatie tussen divisies
3.2.4.3. Moeilijke communicatie tussen divisies
3.2.4.4. Moeilijke coördinatie van de externe communicatie
3.2.5. Adhocratie
3.2.5.1. Informele communicatie
3.2.5.2. Ongestructureerde communicatie
3.2.5.3. Weinig coördinatie
3.3. Cultuur
3.3.1. Cultuurdragers
3.3.1.1. Waaren
3.3.1.2. Rituelen
3.3.1.3. Helden
3.3.1.4. Symbolen
3.3.2. Leiderschap
3.3.2.1. Autoritair
3.3.2.1.1. Taakgerichte informatie
3.3.2.1.2. Top-down communicatie
3.3.2.1.3. Gestandaardiseerd en procedures
3.3.2.1.4. Weinig ruimte voor feedback
3.3.2.2. Consultatief
3.3.2.2.1. Taak- en beleidsinformatie
3.3.2.2.2. Veel top-down communicatie
3.3.2.2.3. Voornamelijk formeel
3.3.2.2.4. Beperkte ruimte voor inbreng
3.3.2.3. Participatief
3.3.2.3.1. Motiverende informatie
3.3.2.3.2. Buttom-up communciatie
3.3.2.3.3. Direct en persoonlijk
3.3.2.3.4. Volop ruimte voor feedback
3.4. Bepaal interne doelgroepen
3.4.1. Directie/managementteam
3.4.2. Afdelingshoofden/leidinggevenden
3.4.3. Medewerkers
3.5. Informatiebehoefte
3.5.1. Soorten informatie
3.5.1.1. Beleidsinformatie
3.5.1.2. Sociale informatie
3.5.1.3. Financiële informatie
3.5.1.4. Taakinformatie
3.5.2. Communicatie-audit
3.5.2.1. Algemene scan
3.5.2.2. Communicatie-audit
3.5.2.3. Onderzoeksgesprekken
3.5.2.4. Analyse
3.5.2.5. Discussie
3.6. Communicatiedoelen bepalen
3.7. Communicatiestrategie
3.7.1. Kanalen
3.7.2. (In)formeel
3.7.3. Richting
3.7.4. Openheid
3.7.5. Segmentatie
3.7.6. Wij-gevoel
3.8. Communicatiemiddelen kiezen
3.9. Stel verantwoordelijkheden vast
3.9.1. Directie
3.9.2. Het middenkader
3.9.3. De afdeling communciatie
3.9.4. Afdeling personeel en organisatie
3.10. Voer een evaluatie uit
3.11. Communicatie binnen de organisatie
4. Corporate communicatieplan
4.1. Stel identiteit vast
4.1.1. Corporate identitymix
4.1.1.1. Persoonlijkheid
4.1.1.1.1. Communicatie
4.1.1.1.2. Gedrag
4.1.1.1.3. Symboliek
4.1.2. Structuur
4.1.2.1. Branded identity
4.1.2.2. endorsed identity
4.1.2.3. monolithische identity
4.1.3. Identiteitsonderzoek
4.1.3.1. Spinnenwebmethode
4.2. Imago
4.2.1. Merkniveau
4.2.2. Productniveau
4.2.3. Gebruikersniveau
4.3. Kies de positionering
4.4. Communicatie bijstellen
4.4.1. Identiteit
4.4.1.1. Corporate identityplan
4.4.1.1.1. Kernwaarden
4.4.1.1.2. Consistente visuele identiteit
4.4.1.1.3. Consistente, inhoudelijke rode draad
4.4.1.1.4. Goed georganiseerde communicatie
4.4.2. Imago
4.4.3. Positionering
4.5. Evalueer de resultaten
4.6. Communicatie waarbij de organisatie zelf centraal staat
4.7. Reputatie van de organisatie waarborgen
5. Marketing communicatieplan
5.1. Analyseer en onderzoek
5.1.1. Brede analyse
5.1.1.1. Merkanalyse
5.1.1.1.1. Merkhistorie
5.1.1.1.2. Merkbeleid
5.1.1.1.3. Merkwaarden
5.1.1.1.4. Merkpositionering
5.1.1.2. Doelgroepen
5.1.1.3. Concurrentie
5.1.1.3.1. Vijfkrachtenmodel
5.2. Doelgroep
5.2.1. Relatie met het merk
5.2.2. Indeling in klantenpiramide
5.2.3. Mate van betrokkenheid
5.2.3.1. High involvement
5.2.3.2. Low involvement
5.3. Communicatiedoelstellingen
5.3.1. Stadia bij aankoop
5.3.1.1. Naamsbekendheid
5.3.1.2. Merkkennis
5.3.1.3. Merkvoorkeur
5.3.1.4. Aankoop
5.3.1.5. Merktrouw
5.4. Positionering
5.4.1. Strategie
5.4.1.1. Informationele positionering
5.4.1.2. Transformationele positionering
5.4.1.3. Tweezijdige positionering
5.4.1.4. Uitvoeringspropositie
5.4.2. Positioneringsster
5.4.2.1. Marktontwikkelingen
5.4.2.2. Concurrentie
5.4.2.3. Doelgroepen
5.4.2.4. Merk
5.4.3. Positioneringstatement
5.4.4. De belofte van een merk
5.5. Concepten
5.5.1. Effectconcept
5.5.2. Associatieconcept
5.5.3. Explicatieconcept
5.5.4. Vergelijkingsconcept
5.5.5. Themaconcept
5.5.6. Creatieve concept is creatieve vertaling van de propositie
5.5.6.1. Waarbij een kernaspect van het product wordt gekoppeld aan een aspect buiten het product
5.5.7. Eisen
5.5.7.1. Attentiewaarde
5.5.7.2. Merkidentiteit
5.5.7.3. Thematiek
5.5.7.4. Meerwaarde
5.5.7.5. Mediageniek
5.5.7.6. Lang houdbaar en ontwikkelbaar
5.5.7.7. Belevingswereld doelgroep
5.5.7.8. Geloofwaardig
5.6. Marketingcommunicatiemix
5.6.1. Reclame
5.6.2. Internet
5.6.3. Direct Marketing
5.6.4. Sales promotie
5.6.5. Persoonlijke verkoop
5.6.6. Beurzen
5.6.7. Winkelcommunicatie
5.6.8. Sponsoring
5.6.9. Marketing-pr
5.7. (Marketingmix)
5.7.1. Product
5.7.2. Plaats
5.7.3. Promotie
5.7.4. Prijs
5.7.5. Personeel
5.8. Mediaselectie
5.8.1. Criteria mediaselectie
5.8.1.1. Oplage
5.8.1.2. Bereik
5.8.1.3. Dekking
5.8.1.4. Frequentie
5.8.1.5. Kosten
5.8.1.6. Communicatievermogen
5.8.2. Bepaal mediastrategie
5.8.3. Bepaal plaatsing en kosten
5.9. Voer een evaluatie uit
5.10. Gericht op consument om kennis/houding en gedrag te beïnvloeden zodat het gunstig is voor het marketingbeleid
6. Rekening houden met..
6.1. Alle overwegingen uit het communicatieplan
6.2. Crossmediale inzet
6.3. Paid, owned & earned op elkaar afgestemd
6.4. Factoren voor mediaselectie
6.4.1. Oplage
6.4.2. Bereik
6.4.3. Dekking
6.4.4. Frequentie
6.4.5. Communicatievermogen
6.4.6. Kosten
7. Reclame
7.1. Dagbladen
7.1.1. Autoriteit en betrouwbaarheid
7.1.2. Grote lezerbinding
7.1.3. Zeer snelle bereiksopbouw
7.1.4. Inspelen op actualiteit
7.1.5. Ad-hoc inzetbaar
7.1.6. Internal pacing
7.1.7. Diversiteit in formaat advertentie
7.1.8. Bereik vergrijst
7.2. Tijdschriften
7.2.1. Langzame bereiksopbouw
7.2.2. Lezerbinding
7.2.3. Doelgroepselectief in te zetten
7.2.4. Aansluiting boodschap bij redactionele omroep mogelijk
7.2.5. Geschikt voor thematische campagnes
7.2.6. Lange productietijd
7.2.7. Diversiteit in advertentieformaten
7.2.8. Sampling producten mogelijk
7.2.9. Internal pacing
7.3. Televisie
7.3.1. Grote overtuigingskracht
7.3.2. Grote emotionele impact
7.3.3. Demonstratievermogen
7.3.4. Breed bereik
7.3.5. Snelle bereiksopbouw
7.3.6. Sterke zichtbaarheid en bekendheid
7.3.7. Diverse commerciallengtes
7.3.8. External pacing
7.4. Radio
7.4.1. Nationale dekking en ruimte beschikbaarheid
7.4.2. Selectief medium
7.4.3. Mogelijke synergie met tv
7.4.4. Lage productiekosten
7.4.5. Relatief goedkoop
7.4.6. Snel opbouwen van bekendheid
7.4.7. Radio is geen zap-medium
7.4.8. Diverse commerciallengtes
7.4.9. Ad-hoc inzetbaar
7.5. Outdoor
7.5.1. Groot bereik
7.5.2. Snelle bereiksopbouw
7.5.3. Geografisch selectief inzetbaar
7.5.4. Vluchtig contact
7.5.5. Impactvol medium
7.5.6. Hoge contactfrequentie
7.6. Online
7.6.1. Zeer veel concurrentie
7.6.2. Onbekendheid met (on)mogelijkheden
7.6.3. Storend karakter met hoeveelheid banners
7.6.4. Privacy discussie
7.6.5. Selectief kijken
7.6.6. Bijna iedereen is online
7.6.7. Het internet is doorgaans goedkoper
7.6.8. Via internet kun je makkelijker de juiste doelgroep bereiken
7.6.9. Rendement campagne beter
7.6.10. Mogelijkheid tot interactie doelgroep
7.6.11. Retargeting
7.6.12. Soorten
7.6.12.1. Microsite/actiesite
7.6.12.2. SEM .. SEO - SEA
7.6.12.3. Webvertising
7.6.12.4. Affiliate marketing
7.6.12.5. E-mail marketing
7.6.12.6. Social media marketing
7.6.12.7. Mobile marketing
7.6.12.8. Gamification
8. Mediaplan
8.1. Doelstellingen
8.2. Budget
8.2.1. Manieren om budget te bepalen
8.2.1.1. Omzetpercentage
8.2.1.2. Sluitpostmethode
8.2.1.3. Pariteitetenmethode
8.2.1.4. Taakstellende methode
8.2.1.5. Anticyclisch budgetteren
8.3. Strategie & tactiek
8.4. Plaatsingsschema
8.4.1. Waar moet je rekening mee houden?
8.4.1.1. Constante aanwezigheid
8.4.1.2. Concentratie
8.4.1.3. Pieken
8.4.1.4. Regelmatig aanwezigheid
9. Plan van aanpak
9.1. Achtergrond
9.2. Kader
9.3. Probleemanalyse
9.3.1. Wat is het probleem?
9.3.2. Wie zijn direct betrokken?
9.3.3. Waarom is het nog niet opgelost?
9.4. Opdrachtformulering
9.5. Fasering
9.6. Budget
9.7. Bijlage
10. Onderzoekstraject
10.1. Planning
10.1.1. Formuleer probleemstelling
10.1.2. Formuleer de onderzoeksvraag
10.1.2.1. Stel deelvragen
10.1.2.2. Definieer relevante begrippen
10.1.3. Informatiebronnen verkennen
10.1.4. Bepalen onderzoekstraject
10.1.4.1. Onderzoekscriteria
10.1.4.1.1. Betrouwbaarheid
10.1.4.1.2. Representativiteit
10.1.4.1.3. Validiteit
10.1.4.2. Onderzoekstype bepalen
10.1.4.2.1. Beschrijvend onderzoek
10.1.4.2.2. Exploratief onderzoek
10.1.4.2.3. Toetsingsonderzoek
10.1.4.3. Onderzoeksmethode bepalen
10.1.4.3.1. Kwaliteit
10.1.4.3.2. Kwantiteit
10.1.4.4. Onderzoekspopulatie bepalen
10.1.4.4.1. Aselecte steekproef
10.1.4.4.2. Selecte steekproef
10.1.4.5. Plaats en tijd bepalen
10.2. Uitvoering
10.2.1. Data verzamelen
10.2.1.1. Deskresearch
10.2.1.2. Fieldresearch
10.2.2. Data verwerken
10.2.3. Analyse
10.3. Rapportage
10.3.1. Conclusies
10.3.2. Rapport
10.3.2.1. Omslag en titelpagina
10.3.2.2. Samenvatting
10.3.2.3. Inhoudsopgave
10.3.2.4. Inleiding
10.3.2.5. Theoretisch kader
10.3.2.6. Resultaten
10.3.2.7. Conclusies
10.3.2.8. Literatuurlijst en bronnenlijst
10.3.2.9. Bijlagen