1. 4b: het werelddeel Australië
1.1. rond 1790 door Engeland in bezit genomen ("wij zijn vanaf nu de baas")
1.1.1. in het begin was het land vooral een strafkolonie voor Engelse gevangenen
1.1.2. na 1945 emigreerden duizenden Nederlanders erheen
1.1.3. nu gaan vooral mensen uit Aziatische landen er wonen
1.2. Australië
1.2.1. hoofdstad: Canberra
1.2.2. oorspronkelijke bewoners waren de Aboriginal people
1.2.2.1. bijna allemaal uitgeroeid door de Engelsen
1.2.2.1.1. Ayers Rock (berg in het binnenland) is hun belangrijkste heiligdom
1.2.3. middelen van bestaan (=waar verdienen ze geld mee)
1.2.3.1. industrie
1.2.3.1.1. vooral bij Sydney, Brisbane en Melbourne
1.2.3.1.2. steenkoolmijnen (dagbouw)
1.2.3.1.3. delfstoffen
1.2.3.2. veeteelt
1.2.3.2.1. vooral op de steppen
1.2.3.2.2. runderen en schapen
1.2.4. dunbevolkt
1.2.4.1. gemiddeld 2 mensen op een vierkante kilometer
1.2.4.2. in de woestijn zijn stadjes waar ijzer, koper of goud gevonden werd/wordt
1.2.5. steden liggen vooral aan de (oost)kust
1.2.6. steden/ dorpen liggen ver uit elkaar
1.2.6.1. schoolradio en tv zijn belangrijk
1.2.6.2. de dokter komt bij je langs met een vliegtuigje: Royal Flying Doctors
1.3. Nieuw-Zeeland
1.3.1. hoofdstad: Wellington
1.3.2. bestaat uit een Noordereiland en Zuidereiland (en wat kleinere eilandjes)
1.3.3. oorspronkelijke bewoners waren de Maori's
1.3.3.1. bijna allemaal uitgeroeid door de Engelsen
1.3.4. leven vooral van veeteelt
1.3.4.1. vooral koeien voor de melk
1.4. Tasmanië
1.4.1. vernoemd naar de Nederlandse zeevaarder Abel Tasman; hij ontdekte het eiland in 1642
2. 4a: bewoond verklaard
2.1. dunbevolkte gebieden
2.1.1. waarom wonen in sommige gebieden zo weinig mensen?
2.1.1.1. te hoog
2.1.1.1.1. Andesgebergte in Zuid-Amerika
2.1.1.2. te droog
2.1.1.2.1. woestijnen
2.1.1.3. te vochtig
2.1.1.3.1. noordoosten van India
2.1.1.3.2. regenwoud
2.1.1.4. te veel bos
2.1.1.4.1. vooral in streken langs de evenaar
2.1.1.5. te koud
2.1.1.5.1. noordelijke poolstreken
2.2. dichtbevolkte gebieden
2.2.1. vaak aan een rivier of aan de kust
2.2.1.1. gebied is vaak vlak en vruchtbaar
2.2.1.2. alles kan gemakkelijk aan- en afgevoerd worden