Seizoensverschijnselen

Kom i gang. Det er Gratis
eller tilmeld med din email adresse
Seizoensverschijnselen af Mind Map: Seizoensverschijnselen

1. Zomer

1.1. fotosynthese +++ --> suikers maken

1.2. E --> groeien, bloemen vormen, voorraad reservevoedsel maken

1.3. insecten leven = uitbundig --> veel versch. bloemen (vorm, kleur, geur) --> bestuiving

1.4. windbestuiving: grassen in bloei

1.5. droge Z --> H2O bep. factor --> plant sluit overdag huidmondjes --> verdamping tegen gaan --> kruidachtige planten slap

2. Herfst

2.1. bevruchting plaatsgevonden --> allerlei vruchten gevormd --> taak: zaden verspreiden

2.2. pl. verand. --> voorbereidingen winter --> door kortere daglengte

2.3. B/S met bladeren: schade vorst + bevriezing (sapstroom in nerven bevriest) + grond bevroren (geen water aanvoeren) --> uitdrogen

2.4. bladeren vallen --> voorbereiding vorstper. --> schade & uitdroging voorkomen

2.5. bladeren vallen niet zomaar

2.6. voor sapstroom helemaal afgesneden --> waardevolle stoffen (bladgroen) opgeslagen in stam --> daarom rode/gele kleuren --> altijd aanwezig maar bladgroen overheerst

2.6.1. kleurverandering gaat geleidelijk zie vb. Amerikaanse Eik

2.7. Eenjarige, tweejarige en overblijvende planten

2.7.1. kruidachtige pl. : --> taak volbracht --> bovengrondse delen sterven af

2.7.2. sommige houtige delen wel bestand --> weer uitlopen = overjarig/overblijvend

2.7.3. eenjarig = sterft helemaal af --> zaad gevormd dat in winter overleefd --> voorjaar uitkiemen nieuwe plant

2.7.4. tweejarig: proces verloopt langzamer --> 1ste jaar bloeien, 2de jaar groeien --> dan sterven ze af

2.7.4.1. bv. stokroos & vingerhoedskruid

3. Winter

3.1. weinig zonlicht, lage temp. --> --- fotosynthese --> ongunstig plant

3.2. meeste: soort winterrust, groeien nauwelijks --> lijkt soms dood --> beter kijken: knoppen, pl. wel levend --> binnenin kleine blaadjes beschermd tegen kou door taaie knobschubben

3.3. loofbomen: kaal naaldbomen: blijven groen (uitz: Lariks)

3.4. smalle bladeren (naaldjes) --> minder H2O verdampen + hebben wasachtige laag = bescherming

3.5. ook positie van takken aan stam bv. fijnspar zijn aangepast aan winter (hor. + naar beneden gericht, soepel, buigzaam) --> sneeuw dragen zonder te breken

4. verandering van leefomgeving

4.1. o.i.v. seizoenen

4.2. ons land: zomer = gunstiger

4.3. levenscyclus aangepast

4.4. nieuwe fase veroorzaakt door verandering daglengte --> omgevingsfactor verandert gedurende 4 seizoenen volgens vast patroon

4.5. omgevingstemp. --> minder belangrijk (wel fasen versnellen/vertragen

5. Lente

5.1. vroeg: - zonlicht

5.2. TOCH: groeien en bloeien = voorjaarsbloeiers

5.3. bv. sneeuwklokjes, krokussen... gem. kenmerk: bollen & knollen

5.4. reservevoedsel want - fotosynthese

5.5. voordeel: - concurrentie

5.6. geen bladeren overschaduwen

5.7. ook bomen door wind bestoven --> bloemen maar geen bladeren --> katjes, wind vrijspel verspreiding stuifmeel

5.8. + daglengte & temp.

5.9. andere planten uitlopen

5.10. hogere temp. : insecten actief --> bestuiving

5.11. steeds meer geur en kleur in natuur