De vier ontwikkelingsgebieden

Iniziamo. È gratuito!
o registrati con il tuo indirizzo email
De vier ontwikkelingsgebieden da Mind Map: De vier ontwikkelingsgebieden

1. Persoonlijkheidsontwikkeling

1.1. 5 begrippen spelen een rol bij persoonlijkheidsontwikkeling.

1.1.1. Karakter: Combinatie van vaste innerlijke eigenschappen van een persoon.

1.1.2. Temperament: een in aanleg gegeven manier van reageren.

1.1.3. De Big Five: vijf clusters van persoonlijkheidsdimensies aangeduid.

1.1.3.1. 1. extravert of introvert

1.1.3.2. 2. Vriendelijk tegenover onaagenaam

1.1.3.3. 3. Zorgvuldig tegenover onzurgvoldig

1.1.3.4. 4. Emotioneel stabiel tegenover emotioneel instabiel

1.1.3.5. 5. creatief tegenover fantasieloos

1.1.4. Het zelfbeeld: Je stelt de vraag "Wie ben ik ?"

1.1.5. Genderidentiteit: Het gevoel een jongen of een meisje te zijn.

2. Sociale ontwikkeling

2.1. Wanneer kinderen zich bewust worden van zichzelf en van anderen om hun heen ontwikkelen ze een theory of mind

2.2. Sociale ontwikkeling is nauw verbonden met emotionele ontwikkeling.

2.2.1. Het is belangrijk voor een kind dat hij het eerste fase van zijn leven veilig en vertrouwt ervaart.

2.2.2. Door een goede opvoeding leren kinderen hun emoties te beheersen.

3. Fysieke ontwikkeling

3.1. De zichtbare fysieke ontwikkeling

3.1.1. Jonge kleuters hebben vaak: geen taille, korte, mollige armen en benen, een buikje, vetkussentjes op de handen, een hoofd dat groot is in verhouding tot de rest van het lichaam. Als het kind 6 à 7 jaar is verdwijnen deze kenmerken.

3.1.2. Voorbeeld in praktijk : Er is een jongetje in de klas waar ik stageloop dat nog heel klein is. Hij is 6 jaar en is maar 90 centimeter lang. Zijn hoofd is vele malen groter dan de rest van zijn lichaam.

3.2. Hersenontwikkeling

3.2.1. Oftewel neurologische ontwikkeling

3.2.1.1. Bij een jong kind moet de zenuwstelsel nog rijpen -> de verbinding tussen zenuwcellen moeten nog worden geïsoleerd -> myelinisatie.

3.2.1.2. De kleuterperiode is een belangrijke periode voor de ontwikkeling van de hersenen.

3.3. De ontwikkeling van de zintuigen

3.3.1. Informatie wordt door de zintuigen in de vorm van prikkels opgevangen en gaan via verschillende zenuwen naar de hersenen; Zintuigen zijn onmisbaar bij een goede cognitieve ontwikkeling

3.3.2. Voorbeeld in praktijk: Tijdens het voorlezen van een prentenboek vroeg ik aan de kinderen om aan te wijzen wat ze op de plaatjes zien. Veel kinderen noemde losse aspecten op en maakten nog geen volledige zinnen.

3.4. De motorische ontwikkeling

3.4.1. Grove en fijne motoriek

3.4.1.1. Grove motoriek: lopen, kruipen, huppelen en rennen; afhankelijk van omgevingsfactoren en aanleg.

3.4.1.2. Fijne motoriek: knippen, plakken, schrijven en veters strikken.

3.4.2. Gekoppeld aan hersenontwikkeling en de ontwikkeling van zintuigen.

3.4.3. Voorbeeld in praktijk: de kinderen moesten werken met de laptop. De kinderen kunnen nog niet goed omgaan met de muis.

4. cognitieve ontwikkeling

4.1. Taalontwikkeling

4.1.1. Bij kinderen is het passieve woordenschat groter dan de actieve woordenschat. Kinderen begrijpend woorden beter ,maar kunnen ze nog niet zelf uitspreken.

4.1.2. Vijf taalaspecten:

4.1.2.1. Semantiek: leer van de betekenis van woorden.

4.1.2.2. Morfologie: leer van vormverandering van woorden passend bij de context.

4.1.2.3. Fonologie: Klankleer

4.1.2.4. Syntaxis: Leer van zinsbouw

4.1.2.5. Pragmatiek: Leer van het gebruik van taal in sociale context.

4.2. Denkontwikkeling

4.2.1. Een kind heeft concrete objecten nodig om te leren denken. Volwassenen hebben geen concrete objecten nodig.

4.2.2. Fasenmodel van Piaget.

4.2.2.1. Sensomotorische fase: reflex en reflectie; 0-2 jaar;

4.2.2.2. Preoperationele fase: De taalontwikkeling steunt de denkontwikkeling; 2- 6 à 7 jaar.

4.2.2.2.1. preconceptuele fase: 0-4 jaar, Snelle ontwikkeling van taal en denken staat centraal.

4.2.2.2.2. intuïtieve fase: Moreel denken gebaseerd op autoriteit.

4.2.2.3. concreet operationele fase: Het vermogen om logisch en systematisch te denken ontstaat; 7-12 jaar.

4.2.2.4. Formeel operationele fase: Vanaf 12 jaar; Kinderen kunnen steeds meer met abstracte begrippen omgaan

4.3. Invloed van de omgeving

4.3.1. De omgeving heeft grootte invloed op de ontwikkeling van een kind. Bv.Hoe de volwassenen het kind opvoedt.

4.4. Voorbeeld in praktijk: er zijn veel kinderen waarbij de ouders geen Nederlands spreken waardoor zij ook een taalachterstand hebben . Een kind uit mijn stageklas heeft ook een accent.