1. Ovaria
1.1. 3 compartimenten
1.1.1. Hilus
1.1.1.1. Plek waardoor BV, LV en Z de ovaria binnenkomen en verlaten
1.1.2. Binnenste medulla
1.1.2.1. Centrale kern van de ovaria
1.1.3. Buitenste cortex
1.1.3.1. Ondersteunend stroma en (mogelijk) rijpende follikels
1.2. Kenmerken
1.2.1. Kleine, platte organen (okkernootvormig) in rechter en linker laterale bekkenholte
1.2.2. Produceren de rijpe ova (eicellen)
1.2.3. Endocriene hormonen
1.2.3.1. Progesteronen en oestrogenen
1.2.3.1.1. Invloed op endometrium van uterus
2. Vagina
2.1. Vaginawand
2.1.1. Slijmvlies - mucosa
2.1.1.1. Meerlagig plaveiselepitheel
2.1.1.1.1. Dikker onder invloed van oestrogenen tijdens menstruele cyclus
2.1.1.1.2. Glycogeenrijk (opslag van suikers)
2.1.1.1.3. Onder invloed van lacobacillen --> lage pH
2.1.2. Lamina propria - submucosa
2.1.2.1. Elastische vezels
2.1.2.2. Bloedvaten (venen-venulen)
2.1.3. Fibromusculaire laag
2.1.3.1. 2 lagen gladde spierbundels (geen controle)
2.1.3.1.1. Binnenste
2.1.3.1.2. Buitenste
2.1.3.2. Klein deel skeletspieren
2.1.4. Adventitia
2.1.4.1. Bindweefsel met
2.1.4.1.1. Vele dikke elastische vezels
2.1.4.1.2. Grote bloedvaten
2.1.4.1.3. Vele zenuwen
2.1.4.1.4. Skeletspieren (wel controle)
2.1.4.2. Hoge elasticiteit
2.2. Kenmerken
2.2.1. 7-9 cm lang
2.2.2. Buis tussen vestibulum en uterus
2.2.3. > 90° met de voorwaarts gekantelde uterus
3. Externe genitalia
3.1. Vulva
3.1.1. Mons pubis
3.1.1.1. Huidweefsel (verhoornd plaveiselepitheel)
3.1.1.2. Subcutaan vetweefsel
3.1.1.3. Over de symphysis pubis
3.1.1.4. Ongewone haarfollikels (schaamhaar)
3.1.2. Labia majora (grote schaamlippen)
3.1.2.1. Verlengingen mons pubis
3.1.2.2. Gladde spiervezels
3.1.2.3. Rijk aan zweetklieren en talgklieren
3.1.2.4. Melanine gepigmenteerd
3.1.3. Labia minora (kleine schaamlippen)
3.1.3.1. Dunne flappen huid, zonder subcutaan vetweefsel
3.1.3.2. Rijk aan bloedvaten, elastische vezels en talgklieren
3.1.3.3. Melanine gepigmenteerd (lateraal > mediaal)
3.1.3.4. Maagdenvlies (hymen)
3.1.3.4.1. Overgang tussen de interne en externe genitalia
3.1.3.4.2. Scheurt vaak tijdens tampongebruik of paardrijden
3.1.4. Clitoris
3.1.4.1. 2 corpora cavernosa (erectiel vasculair weefsel)
3.1.4.2. Bedekt met dunne epidermis rijk aan zenuwuiteinden
3.1.4.2.1. Ontbreken: haarfollikels, talgklieren, zweetklieren
3.1.5. Vestibulum
3.1.5.1. Uitmonding in de vagina
3.1.5.2. Uitmonding in urethra
3.1.5.3. Glandula vestibulares minores
3.1.5.4. Glandula vestibulares majores
3.1.5.4.1. = Klieren van Bartholin
4. Borstweefsel en melkklieren
4.1. Stoffen
4.1.1. Prolactine
4.1.1.1. Aanmaak moedermelk
4.1.2. Ocytoxine
4.1.2.1. Zorgen voor toeschieten van melk
4.2. Onderdelen borst
4.2.1. M. pectoralis major
4.2.2. Pectoraal vetkussen
4.2.3. Ophangbanden
4.2.4. Lobjes van melkklier
4.2.5. Ductus lactiferus
4.2.6. Areola
4.2.7. Tepel
4.2.8. Sinus lactiferus
5. Uterus (baarmoeder)
5.1. Cervix
5.1.1. Cervix uteri (baarmoederhals)
5.1.1.1. Kenmerken
5.1.1.1.1. Onderste deel van de uterus
5.1.1.1.2. 3 cm lang
5.1.1.1.3. Diameter 2-2,5 cm cilindrisch en symmetrisch
5.1.1.2. Ostium uteri externum
5.1.1.2.1. Circulair bij nullipara
5.1.1.2.2. Spleetvormig na bevalling +24 weken
5.1.1.2.3. Stroma (bindweefsel)
5.1.1.2.4. Epitheel
5.2. Corpus
5.2.1. Perimetrium
5.2.1.1. Bekledend buikvlies
5.2.1.1.1. visceraal peritoneum
5.2.1.2. Eénlagig plaveiselepitheel (mesotheel)
5.2.2. Myometrium = spierlaag (geen bewuste controle)
5.2.2.1. Trigger = Oxytocine
5.2.2.2. Dikste laag
5.2.2.3. Hormoongevoelig
5.2.2.4. Glad spierweefsel + losmazig bindweefsel + bloedvaten + zenuwen
5.2.3. Endometrium
5.2.3.1. Basale laag
5.2.3.1.1. Tegen myometrium
5.2.3.1.2. Liggen de stamcellen in
5.2.3.1.3. Gaat niet verloren tijdens mentruatie
5.2.3.1.4. Regeneratie van functionele laag
5.2.3.2. Functionele laag
5.2.3.2.1. Bovenste laag = hormoongevoelig
5.2.3.2.2. Groeit bij proliferatiefase, afgestoten bij menstruatie
5.2.3.2.3. Cilinderepitheel met buisvormige kliertjes
6. Tuba uterina of tuba Fallopii (eileiders)
6.1. 4 segmenten
6.1.1. Verwijd open uiteinde (infudibulum
6.1.2. Ampulla
6.1.2.1. Dunwandig
6.1.2.2. Bevruchting
6.1.3. Isthmus
6.1.3.1. Nauwer en dikwandig
6.1.4. Smalle ingang tot uterus (intramuraal deel)
6.2. Wand (van buiten naar binnen)
6.2.1. Trilhaar epitheel + secretoire cellen
6.2.2. Stroma
6.2.2.1. = bindweefsel
6.2.3. Gladde tweelagige spierwand
6.2.3.1. Circulair
6.2.3.2. Longitudinaal
6.2.4. Adventitia - sereuze laag (visceraal peritoneum)
6.2.4.1. Secretoire cellen
6.2.4.1.1. Goede leefomgeving en voeding cel
6.3. Kenmerken
6.3.1. Bevruchting vindt hier plaats
6.3.2. 10-12 cm lang
6.3.3. Vervoer eicel van ovarium naar uterus