1. hart: ligt in de borstholte
1.1. zorgt dat het bloed in het lichaam word rondgepompt
1.2. hartkleppen zorgen ervoor dat bloed maar één richting op kan stromen
1.3. kransslagaderen voorzien het hart van zuurstofrijk bloed
2. circulatie
2.1. bloedvaten
2.1.1. slagaderen
2.1.2. Venen (aderen)
2.1.3. haarvaten
2.1.4. weerstandsvaten
2.2. grote bloedsomloop
2.2.1. beslaat het hele lichaam behalve de longen
2.3. kleine bloedsomloop
2.3.1. zuurstofarm bloed naar longen laten stromen zodat het weer zuurstof rijk kan worden.
3. aandoeningen bloedcellen
3.1. anemie (bloedarmoede)
3.1.1. erytrocyten te klein
3.1.2. de hoeveelheid hemoglobine per erytrocyt te gering
3.2. leukopenie : tekort aan leukocyten in het bloed
3.3. leukemie
3.4. agranulocytose : ontbreken van granulocyten in het bloed
3.5. Trombocytopenie : vermindering van het aantal trombocyten
3.6. Trombocytose : stijging van het aantal trombocyten
4. bloedvat- aandoeningen
4.1. Arteriosclerose : afwijkingen in de intima van de arteriën
4.2. plaque : ophopingen van vetten
4.3. sclerose : vernauwing van het lumen
4.4. thrombi (bloedsstolsel)
4.5. Aneurysma : abnormale verwijding van een arterie
4.6. Veneuze trombose : stolsel gevormd in een vene
4.7. longembolie : het losraken en emboliseren van het stolsel
4.8. Varices : plaatselijke verwijding van een vene
4.8.1. spataderen
4.8.2. oesofagusvarices
4.8.3. hemorroïden
5. hartslag : systole (contractiefase ) en diastole (ontspanningsfase)
5.1. Sinusknoop zorgt voor prikkel die leid tot contractie
5.2. parasympathische stimulatie en sympathische stimulatie beinvloeden de hartfrequentie
6. bloedsomloop voor de geboorte
6.1. uit de placenta wordt bloed opgenomen.
6.1.1. tussen het bloed van de moeder en kind liggen slecht wanden van capilairen
6.1.2. moeder geeft zuurstofrijke bloed aan kind en kind geeft zuurstofarm bloed en afvalstoffen
6.1.3. na de geboorte wordt de verbinding verbroken. Hierdoor wordt het kind geprikkelt om zelf te ademen.
7. bloeddruk (tensie)
7.1. hypertensie (verhoogde bloeddruk)
7.2. hypotensie (verlaagde bloeddruk
7.3. bloedstroom komt door drukverschil in de arteriën die in de grote venen van het hart uitmonden.
7.4. vasodilatatie ( vaatverwijding)
7.5. vasoconstrictie (vaatvernauwing)
8. het lymfestelsel
8.1. ductus thoracicus : Door dit vat stroomt de lymfe terug de grote bloedsomloop binnen.
8.2. ductus lymphaticus dexter : Door dit vat stroomt alle lymfe uit.
8.3. weefselvloeistof
8.4. lymfeklieren : filteren en ontdoen de lymfe van deeltjes
9. aandoeningen afweersysteem
9.1. hypersensitiviteit : overmatig sterk reageren op antigenen.
9.1.1. allergische reacties
9.1.2. cytotoxische hypersensitiviteit
9.1.3. antigeen- antilichamencomplexen afzetten in kleine bloedvaten -> verstoring bloedvoorziening bepaalde organen.
9.2. immunodeficiëntie
9.3. aids
9.4. myasthenia gravis : spierziekte door auto-immuunantilichamen
9.5. splenomegalie : vergroting milt
9.6. hypersplenie : overmatig afbreken bloedcellen
10. hartaandoeningen
10.1. coronairarterievernauwing (kransslagadervernauwing)
10.2. angina pectoris : pijn op de borst
10.3. hartinfarct: afsterven van deel van de hartspier
10.3.1. trombolyticum : bloedstroom door de afgesloten arteria coronaria zo snel mogelijk het herstellen
10.3.2. dotteren