1. Hersenen kunnen hoogstens 3 minuten zonder zuurstof
1.1. Slaapkwabben, de basale hersenen en de kleine hersenen zijn het meest kwetsbaar hiervoor
2. Klachten
2.1. Vermoeidheid
2.2. Trager denken
2.3. Eerder geïrriteerd
2.4. Concentratieproblemen
2.5. Hoofdpijn
2.6. Geheugenproblemen
3. Bijkomende klachten
3.1. Verlies van spierkracht, spasmen
3.2. Evenwichtstoornissen
3.3. Verandering in de persoonlijkheid
3.4. Problemen met zien, horen, proeven en voelen
3.5. Hallucinaties, achterdocht
3.6. Depressie
4. Coma kan ontstaan
4.1. We spreken van coma bij een bewustzijn van langer dan 6 uur
4.1.1. Ontstaat door:
4.1.1.1. Beschadiging van de buitenste laag van de hersenen
4.1.1.2. Beschadiging van het RAS
4.2. Hoe langer de coma aanhoudt, hoe kleiner de kans op herstel
4.3. Soorten coma
4.3.1. Coma viail = lichtere coma, reageert wel op pijn
4.3.2. Niet-responsief waaksyndroom (negatieve toestand) = slaap waakritme die een paar weken aanhoudt
4.4. Glasgow coma schaal
4.4.1. EMV
4.4.1.1. Eve score
4.4.1.2. Verbal score
4.4.1.3. Movement score
5. Risicogroepen
5.1. Kinderen <5 bij ongelukken in huis
5.1.1. Kinderen lopen meer risico vanwege de verhoudingsgewijze met romp en hoofd
5.2. Jongeren tussen 15 en 25 bij verkeersongeluk
5.3. Ouderen die vallen
6. Gevolgen
6.1. Fysieke stoornissen
6.2. Gedrgasverandering
6.3. Cognitieve problemen
6.4. Psychische stoornissen
6.5. Sociale problemen
7. Ontstaat door beschadiging van de hersenen
7.1. 2 categorien
7.1.1. Traumatisch hersenletsel
7.1.1.1. Hersenschudding
7.1.1.2. Hersenbloeding
7.1.1.3. Hersenkneuzing
7.1.2. Hersenbeschadiging door iets wat in de hersenen gebeurd
7.1.2.1. Beroerte/CVA
7.1.2.1.1. Er gaat iets mis in de bloedvoorziening van de hersenen
7.1.2.2. Hersenontsteking
7.1.2.3. Hersentumor
8. Diagnose stellen
8.1. Bloedonderzoek
8.2. Neurologisch onderzoek
8.3. Testen van reflexen
8.4. CT-scan
8.4.1. (snel maar minder mooie details)
8.4.2. Röntgestralen
8.5. MRI-scan
8.5.1. (langzaam maar mooie details
8.5.2. Radiostralen
9. Epidemiologie
9.1. 1 op 30 mensen in Nederland
9.2. 3% overlijdt in acute fase
9.3. 10% blijft in het ziekenhuis en heeft revalidatie nodig
10. Wat gaat er mis
10.1. De coup
10.1.1. De kant van de val
10.2. De contracoup
10.2.1. De tegenovergestelde kant van de val
10.3. Complementsysteem
10.3.1. Hierdoor raakt gezond weefsel ook beschadigd
11. De behandeling
11.1. Acute fase
11.1.1. Bij een schedelbreuk, botsplinters uit het hersenweefsel halen
11.1.2. OK repareren bloedingen en lekkage van het hersenvocht
11.2. Erna
11.2.1. Bij een infarct
11.2.1.1. Ontstolling
11.2.1.2. Trombectomie
11.2.2. Bij een te hoge druk
11.2.2.1. Tumor weghalen
11.2.2.2. Plaatsen van een shunt
11.2.2.2.1. Doorgang te borgen zodat het vocht weer loopt
11.2.2.3. Bloeding
11.3. Revalidatie
11.4. Chronische fase
11.4.1. Levensloopbegeleiding